Vlaanderen.
De textielnijverheid, een Grootnederlandsch bedrijf.
In de Middeleeuwen bloeide het weversbedrijf in onze Nederlandsche gouwen en de geweven stoffen uit Vlaanderen, Friesland, Zeeland en Holland verspreidden zich over alle belangrijke markten.
Vlaanderen en Nederland zijn nog steeds de gebieden bij uitnemendheid voor het vlas.
Als U in Oogstmaand reist van de Leie-streek af door 't Vlaamsche land en verder Noordwaarts, ziet U overal op 't veld het vlas te drogen staan. En onwillekeurig roept U in verrukking over die gouden schoonheid:
Mijn Vlaanderen, mijn Neerland, daar is geen verschil!
Waar de staatkunde een grens getrokken heeft, daar heeft de natuur de gouden stengels geschonken en het landvolk schaarde de schooven rij aan rij, als één front van Fransch-Vlaanderen tot Friesland. Maar geen front van strijders; die bundels vlas lijken klokjes en kapelletjes, als een beeld van vrede.
De linnen stoffen uit onze landen overtreffen alle andere soorten door een bijzondere fijnheid. Het beste vlas wordt daar verkregen, waar men het best de kunst van roten verstaat. Dit is een behandeling, waarbij door rotting in water, de kleefstoffen, die de stengels versterken, opgelost worden en de linnenvezels los komen. Dan kan men gaan spinnen. De manier, om het fijnste linnen te verkrijgen, wordt door de roters in Kortrijk geheim gehouden en van vader op zoon goed bewaard. Er gaat zelfs vlas uit 't Noorden naar Kortrijk, om daar geroot te worden.
Het schijnt, dat in het water van de Leie diezelfde kracht verborgen zit, die in het Vlaamsche volk ons zoo zeer met verbazing vervult. Een verwondering, die stijgt, naarmate we meer in kennis komen met dat schoone deel van den Dietschen stam. Maar gelijk daar de vlasindustrie tenonder zou gaan als er een dam in die schoone rivier geworpen werd en zij niet meer vrij haar weg zou kunnen banen, zoo moet ook de ontwikkeling van het heele Nederlandsche volk, waar het ook leeft in de wereld, haar vrijen loop hebben.
De wetenschappelijke textiel-kennis is voor een groot deel te danken aan het werk van ons volk. Wat er verschenen is in de wereldlitteratuur over den Dietschen vlasbouw, een enkele greep laat U zien, wat een volk vermocht. In de Duitsche taal vonden we onder meer van Ollerdissen en Kralmann: Flachsbau und Flachsbereitung insbesondere des Battistflachses und anderer feinen Flachsarten in Flandren und dem französischen Nord-Departement; van J.A. Keurenaer: Die Flachsbereitung in Holland en van J. Frest: Flachsbau und Flachsindustrie in Holland, Belgien und Frankreich. We zagen een Engelsch boek van P. French: On the cultivation of flax in Belgium; en er is een Zweedsch boek getiteld: Om linets odling och beredning, ester i. Belgien vunnen erfarenhet, door A. Nathorst. Als men over vlas spreekt, noemt men Vlaanderen en Nederland in één adem.
Het Dietsche linnengoed, dat zich in vlekkelooze reinheid aan ons oog vertoont, noemt men in Duitschland: ‘das berühmte Courtraiflachs’. Hier betreft het het door ‘fijne’ menschen gebruikte linnengoed en dan moet de Fransche naam voor de Vlaamsche plaats Kortrijk erbij komen. Maar als er sprake is van de arbeidsmethoden, de ervaring der roters, de Vlaamsche ‘kost’, daar is de Vlaamsche naam goed genoeg en heet het: Der Röster (roter) von Kortryk. En dan staat er de beroemde buitenlandsche y zonder puntjes.
Zal dergelijk onrecht nog mogelijk zijn in de toekomst? De Grootnederlandsche gedachte is als de schoone slaapster in het bosch. En gelijk de prins zien ook wij dat ontwaken met vreugde tegemoet. De tijd is er, maar het ontwaken is geworden als een langzame genezing van een zware ziekte. Zelfs in haar slaap is haar schoonheid aan ons bekend geworden en op velerlei gebied. Ook op textiel-gebied. Want was het geen uiting van schoonheid en grootheid, dat er in 1912 in Vlaanderen een aanzienlijk boek over dit bedrijf in het Nederlandsch verscheen van een textielfabrikant in Oudenaarde: A. Hullebroeck.
In zijn voorrede staat: ‘Ons hoofddoel is mede te werken aan de ontwikkeling onzer Vlaamsche arbeiders. Veel en op allerhande wijzen is de weefkunde beschreven, maar ongelukkig komt dit voor in vreemde talen, die door het meerendeel onzer werklieden niet begrepen worden.’
Wij hebben in dit artikel in het bijzonder de aandacht gewijd aan het vlas, de grondstof van het prachtige linnen. Maar ook wol en katoen hebben in Vlaanderen en Nederland, door gezamenlijken arbeid, een grootsch bedrijf in het leven geroepen. We meenen dan ook niet te veel te zeggen, als we vaststellen, dat de textiel een bij uitstek Grootnederlandsche tak van nijverheid is.
Zoo goed als er voor een weefsel een ketting en een inslag noodig is en er geen weefsel kan bestaan zonder een van beide noodzakelijke deelen, evenmin hebben Vlaanderen en Nederland elkaar ooit kunnen missen. We hopen, dat ook de toekomst geen verandering zal brengen en dat ook zij ons zal blijven geven gouden weefsels en zonnige gedachten van Dietschen geest, opgebouwd uit een samenwerking van Nederlandschen ketting en Vlaamschen inslag.
R.W. STERN.