Mijn Feestdag.
Een voorrecht acht ik het, dat ik zelf over de wijze, waarop mijn 30-jarig jubileum als administrateur van het Algemeen Nederlandsch Verbond Vrijdag 3 Januari te 's-Gravenhage is gevierd, in Neerlandia verslag kan doen. Ik kan er daardoor den bescheiden omvang aan geven, dien ik er mijzelf van had voorgesteld, toen ik er in toestemde gehuldigd te worden, terwijl ik tevens den nadruk kan leggen op de groote erkentelijkheid, die ik gevoel voor allen, die er toe hebben bijgedragen.
Wie eens in de 30 jaar er in toestemt in het zonnetje der openlijke waardeering te worden gezet, moge bij voorbaat gevrijwaard zijn voor verdenking van zelfingenomenheid. Bovendien beschouw ik de vele hartelijke gelukwenschen in den vorm van geschenken, handdrukken en telefoontjes, kaartjes en telegrammen en brieven in dicht en ondicht, van heinde en ver ontvangen, waaronder ik niet het minst waardeer de uitingen van oud-medewerkers in de Grootnederlandsche beweging, die zich mijner uit jaren van prettige samenwerking nog bleken te herinneren, als een hulde aan ons Verbond, dat, sedert Dr. Kiewiet de Jonge mij als vrijwilliger in de beweging opriep en mijn geestdrift voor het Nederlandsch stamideaal dermate wist gaande te maken dat ik er een levenstaak in vond, zijn bestaansrecht onder leiding van kloeke Dietsche mannen en vrouwen ten volle heeft bewezen.
De stad mijner inwoning - Dordrecht, waar het A.N.V. een kwarteeuw is gevestigd geweest en dat mij dierbaar is gebleven - had zich reeds vóór den officieelen feestdag niet onbetuigd gelaten. De bewijzen van belangstelling, die ik daar voor en na mocht ontvangen, waren een mooie aanloop tot en een treffend besluit van de Haagsche huldiging.
Toen ik met mijn vrouw dien Vrijdagmiddag door den algemeenen secretaris, den heer Bijlo, in het kantoor werd binnengeleid, waren wij verrast het herschapen te zien in een palmentuin, waarin prachtige bloemen, door vrienden- en vriendinnenhanden daar smaakvol gegroepeerd, geurden en kleurden, terwijl talrijke uit veeljarige samenwerking bekende en vertrouwde gezichten ons ook zonder woorden overtuigden van de waardeering, die een onmisbare voorwaarde is, om in voor- en tegenspoed zijn taak met opgewektheid te blijven vervullen.
De algemeene voorzitter, de heer P.J. de Kanter, die mijn feest in het Januarinummer reeds zoo hartelijk en vriendschappelijk had ingeleid, heeft, bij de aanbieding van het fraaie schilderij van Leurs en de middelen om mij een of meer boekenkasten aan te schaffen, nog treffende woorden van waardeering gesproken voor mijn opgewekte toewijding aan een levenstaak, die ondanks teleurstellingen en tegenheden toch zooveel voldoening geeft, als men ‘let op het zaad en nooit op den oogst’, gelijk een godgeleerde mij in zijn schriftelijken gelukwensch in herinnering bracht.
Na den voorzitter voerden nog het woord de heeren: Pattist namens de Groep Nederland. Jul. Ed. Gerzon, voorzitter der Afd. Amsterdam. Kol. Oudendijk, voorzitter der Afd. 's-Gravenhage, Dr. M.A. van Weel, voorzitter der Taalwacht. En dat ook de Nederlandsche vrouw, hier en elders, vertegenwoordigd door een zoo voortreffelijke moeder en echtgenoote als Mevr. Veen-Brons (die als Famke zoo vele jaren reeds op letterkundig-maatschappelijk gebied mijn trouwe medewerkster is) getuigenis kwam afleggen van haar vriendschappelijke gevoelens heeft mij diep getroffen. Zij deed haar hulde vergezeld gaan van een mooi staal van Zaansch zilversmeedwerk, dat mij, als verscheiden andere geschenken, door zijn ook zinnebeeldigen glans zal blijven herinneren aan een aangenaam rust- en hoogtepunt op mijn A.N.V.-loopbaan.
Dat de heer en mevrouw De Kanter den feestdag wilden bekronen met een te mijner eere aangerechten feestmaaltijd, waarop zij de medewerkers en medewerksters, met wie ik als administrateur en redactiesecretaris het langst en meest heb samengewerkt ook hadden uitgenoodigd, vervult mij en de mijnen met blijvenden dank voor den hoofdleider van het Verbond.
En nu heb ik, met aangename, onvergetelijke herinneringen, mijn taak hervat in de hoop, dat ik nog jaren zal mogen medewerken aan den groei en den bloei van het A.N.V., dat slechts kan gedijen als de Groot-Nederlanders zooveel mogelijk mijden wat hen verdeelt, zoeken en hun kracht vinden in wat hen vereenigt.
Mijn optimisme, waaraan de vriendelijke redevoeringen ter kenschetsing van de wijze, waarop ik de mij toevertrouwde taak tracht te vervullen, recht deden wedervaren, moge mij daarbij tot steun blijven.
Het vindt nu dagelijks steun in den aanblik van het landschap van Leurs, dat in mijn huiskamer een bevoorrechte plaats is ingeruimd en waarop de lichte wolken drijven door het fijne blauw van Hollands zomerhemel.
Dordrecht, Januari 1930.
C. VAN SON.