den Vlaamschen kamp, zijn later bestuurslid en soms hoofdbestuurslid geweest in het A.N.V. Ik noem hier Pol de Mont, Aloys Bruwier, Flor Heuvelmans.
Vele redevoeringen werden in die vriendenkringen gehouden en vele losse stukken gemaakt en voorgedragen, die thans vergeten, maar toen gepaste kogels waren, die doel troffen. Bommen van geestdrift, die, openbarstend, geheele zalen in Dietschen gloed brachten.
Maar hij bleef niet in studentenkringen. Hij stichtte het ‘St.-Jansgilde’ en, toen dit door de geestelijke overheid den doodsteek kreeg, ‘De Klauwaards’, waarmede hij tot het volk ging en dit door middel van tooneelstukken Vlaanderens grootheid in het verleden voor oogen tooverde in schril tegenlicht van het treurige heden. Hij voerde op: ‘Filippine van Vlaanderen’ of ‘de Slag der Gulden Sporen’, ‘Breydel en De Coninck’, ‘De Nederlaag der Kerels’ ‘Charlatanisme’ en niet te vergeten zijn prachtige ‘Gudrun’.
Wat deze voorstellingen uitwerkten? Men leze de verslagen uit dien tijd. De ‘Landbouwer’ schreef: ‘Men moet zulk een spel gezien hebben; men moet met de spelers medegevoeld hebben, wat zij gevoelden, met hen, met gansch die groote vergadering vol vuur en geestdrift aanschouwd, en opgeheven, hevig geklakt hebben, en tot zeven, achtmaal den ‘Vlaamschen Leeuw’ medegezongen hebben, dat het dreunde, om te weten, wat er van is.’
‘De Ware Volkstem’: ‘Als men zulk een avondfeeste bijwoont, men verdriet zich geen oogenblik binst die vier geslegene uren, men komt er van weder met jong bloed in de aders en dapperder zal men den kamp strijden, den kamp voor God en Tale en Vlaandrenland’!
Dit is een klein gedeelte van hetgeen ik had willen zeggen. Uit het bovenstaande blijkt wel, wat een geestdrift hij heeft gewekt en welken stoot hij heeft gegeven aan de ontwikkeling van onze beweging. Het A.N.V. zou zijn plicht verzaken, zoo het dezen jongen held onbekend liet. Laat België daarom den opstand herdenken, wij herdenken Albrecht Rodenbach, den dichter van ‘Klokke Roeland’, die den krachtigsten stoot gaf voor Vlaanderens herwording.
Het A.N.V. kan zonder gevaar voor politiek deze herdenking op touw zetten. Immers behoorde A. Rodenbach niet tot een bepaalde politieke groep, hij heeft alleen zijn volk zelfbewust gemaakt.
1930 worde daarom voor het A.N.V. en den Dietschen stam een jaar van Rodenbachsche geestdrift.
‘En daar staan zij, 't hoofd omhooge,
Vuisten trillend, kokend bloed:
Vlam in 't herte, vlam in de ooge,
En zijn naam ons trillen doet!!!’
Wanneer iedere afdeeling van het A.N.V. nu eens in 1930 op zijn minst één avond wijdde aan Rodenbach en de Blauwvoeterij! Men kan hem het best eeren door voor één jaar zijn werk te hervatten en zijn stukken, al of niet bewerkt, ten tooneele te voeren. Vooral in Vlaanderen, dat zoo rijk aan kleine tooneelgezelschappen is, gaat dit heel goed! In Nederland zouden b.v. de groote afdeelingen, zooals 's-Gravenhage, Amsterdam, Rotterdam, Haarlem en Utrecht de handen ineen kunnen slaan en door 't geven van een geldelijke bijdrage aan een groot tooneelgezelschap kunnen bewerken, dat de voornaamste werken van Rodenbach in de schouwburgen worden opgevoerd.
Hierbij moeten vooral ook de prologi, door Rodenbach voor deze stukken geschreven, worden voorgedragen. Oordeelt men deze voor onzen tijd onbegrijpelijk, dan kan men ze b.v. door Wies Moens laten bewerken.
De voordeelen van zoo'n herdenking zijn vele. Zeer waarschijnlijk zal de geest van Rodenbach in het A.N.V. een vloed van geestdrift brengen, welke nieuw en jong leven in onze beweging zal storten.
Dan zullen de openbare voorstellingen zeker bijdragen tot een betere verstandhouding en vriendschappelijke betrekkingen aan weerszijden van de staatsgrens. Ook zullen er misschien zijn, die uit hun onverschilligheid wakker geschud worden voor volk en taal en lid worden van het A.N.V.
Mogen deze voorstellen werkelijkheid worden tot heil van heel Groot-Nederland.
Vliegt de Blauwvoet,
Storm op zee!
KAREL VERHOEF.