Het Nederlandsch op de Belgische tentoonstellingen in 1930.
Van verschillende zijden werd ons Bestuur gepolst over de wenschelijkheid van stappen bij betrokken autoriteiten in het bijzonder bij de door de Nederlandsche Regeering benoemde Comité's voor de voorbereiding der deelneming aan de in 1930 in België te houden tentoonstellingen, om er voor te waken, dat bij die deelneming van Nederlandsche zijde, onze taal de plaats zou krijgen, die haar van rechtswege toekomt, zoowel van de zijde der Nederlandsche overheid als van de zijde der Nederlandsche inzenders.
Na rijp beraad heeft ons Bestuur daarvan voorloopig afgezien.
Ons Verbond heeft gedurende zijn meer dan dertigjarig bestaan reeds zoovele malen in het algemeen op zulken plicht gewezen en daarbij bij de openbare meening zulken sterken steun gehad, dat het ervan overtuigd is, dat de Nederlandsche Regeering en de door Haar benoemde Commissies aan de Nederlandsche taal de plaats zullen geven, waarop zij aanspraak heeft. Wel dreigt er gevaar van andere zijde, nl. van onzen handel en nijverheid, omdat deze, deels uit sleur, deels uit onkunde, soms ook ten gevolge van verkeerde voorlichting door hun in taalopzicht partijdige vertegenwoordigers in België, dit land als een eentalig Fransch land beschouwen. Wij meenen er evenwel op te mogen rekenen, dat onze Regeering, die door groote geldelijke offers ten laste der Nederlandsche gemeenschap, aan onzen handel en nijverheid de gelegenheid verschaft om aan die tentoonstellingen deel te nemen, er voor zal zorgdragen, dat onze taal ook door de betrokkenen volkomen geëerbiedigd wordt.
Wij zijn er bovendien van overtuigd, dat onze zakenlieden zullen begrijpen, dat het miskennen van onze taal, die ook de taal is van het Vlaamsche volk, er toe zou kunnen leiden, dat dit volk aan het Nederlandsche fabrikaat den rug toekeerde.
Hoewel ons Bestuur er dus van afziet om te dezer zake in het bijzonder bij de Nederlandsche Regeering stappen te doen, meent het toch aan zijn besluit en de redenen daartoe in ruimen kring bekendheid te moeten geven, omdat het toch nadrukkelijk en openlijk er nogmaals op wil wijzen, zoowel in het belang van onzen handel en nijverheid als in het algemeen voor onze geestelijke volkswaarden, hoe elke miskenning door Nederlanders van de aan het Vlaamsche en Nederlandsche volk gemeenschappelijke taal, hetzij bij het aanknoopen van zakelijke betrekkingen met, of gedurende een verblijf in België, al ware het als toerist, juist in dit tijdsgewricht een groote en alleszins gerechtvaardigde ontstemming zal wekken bij het Vlaamsche volksdeel, dat deze krenking van Nederlandsche zijde ondergaat, maar ook bij de openbare meening in Nederland. De tijd is voorbij, dat zulke fouten kunnen worden verontschuldigd en men zal er zich rekenschap van dienen te geven, dat de Vlaamsche openbare meening aan zulke krenking de straf zal toemeten, die zij verdient.
Ons Bestuur rekent te dezer zake op de volle medewerking der Nederlandsche pers, die steeds getoond heeft een open oog te hebben voor de behartiging van de belangen der Nederlandsche taal en verzoekt haar door tijdige goede voorlichting harer lezers ertoe mede te werken, dat de hier bedoelde belangen algemeen worden ingezien.
Mochten zich evenwel ergerlijke gevallen in dit opzicht voordoen, in het bijzonder bij de deelneming aan de tentoonstellingen, dan zal ons Bestuur, in het volle vertrouwen, dat de openbare meening in Nederland aan zijn zijde staat, niet nalaten daartegen op gepaste wijze en met kracht op te komen, rekenend op aller medewerking bij het doen eerbiedigen der Nederlandsche taal.
Het Bestuur van Groep Nederland, Pattist, Voorzitter Van Es, Secretaris
's-Gravenhage, December 1930