Neerlandia. Jaargang 33
(1929)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
IVde Congres voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis.Eigen kunst is eigen leven.De Broeltorens te Kortrijk.
In het begin der zomersche Septembermaand spoorden we door het land van Gezelle en Rodenbach, van Verriest en Streuvels, door de golvende velden met hun goud-rijpen oogst naar de stad der gulden sporen, naar den Groeningekouter, in welks nabijheid het vierde congres voor Nederlandsche kunstgeschiedenis zou worden gehouden. Onze eerste heugenis aan Kortrijk gaat terug tot 1902, toen er het 27ste Ned. Taal- en Letterkundig Congres gehouden werd ter herdenking tevens van het roemrijke feit, dat 600 jaar geleden de bloem der Fransche ridderschap werd vernietigd onder de slagen van den goeden dag der Vlaamsche poorters onder aanvoering van Breydel en De Coninck. Sedert heeft het stadje zich uitgebreid tot een stad van meer dan 30.000 inwoners, wier welvaart gelijken tred houdt met de bloeiende nijverheid en den veelvuldigen vlasbouw, die aan de schilderachtige Leie haar minder aangenamen geur geeft, als het vlas geroot wordt. Aan dezen door Vlaamsche dichters veel bezongen Leyestroom, zoo heerlijk om aanschouwen,
Die spelewendend spoelt
Wellustiglijk doorwoelt
Den groenen overvloed van Vlaanderens landouwen,Ga naar voetnoot1)
in de meer en meer bebouwde buitenwijken, een eind achter de statige middeleeuwsche Broeltorens, strekt zich een parkaanleg uit met het moderne clubhuis De Wiking, dat menige groote stad Kortrijk kan benijden, dat mede getuigt van zijn nieuwe welvaart en waar het zeer gezellige feestmaal zoo goed tot zijn recht kwam. Deze historische plek was wel bij uitstek geschikt om er een congres te houden, dat weer de belangrijkheid van de kunstgeschiedenis der Nederlanden zou doen uitschijnen, geschikt ook om ons in de stemming te brengen tot het genieten van de belangrijke voordrachten, die kunstkenners en geleerden uit Vlaanderen, Nederland, Fransch Vlaanderen en Duitschland zouden houden. En om die stemming nog te verhoogen, had het plaatselijk comité in het oude stadhuis met zijn beroemde gebeeldhouwde schouwen een kleine tentoonstelling van oude kunst uit persoonlijk bezit saamgebracht: gobelins en schilderijen, houten en ivoren beelden, kazuifels en andere gewaden, miniaturen en handschriften, koperwerk en edele metalen, alles getuigend van den kunstsmaak van ons voorgeslacht. Door een paar ‘pauselijke ceremoniemuilen’ werden we in eens herinnerd aan hun 15de-eeuwschen eigenaar, den eenigen Nederlander, die den Heiligen Stoel beklom, Paus Adrianus VI (1459-1523), die minister van Karel V en professor aan de Hoogeschool te Leuven is geweest. Die nederige herinnering streelde onwillekeurig even onze stamtrots. De dagen, die volgden, 2, 3 en 4 September, brachten ons voordrachten over de oude kunst der Nederlanden, die voor het meerendeel zeer belangwekkend waren, maar die wij niet alle konden bijwonen, omdat deze congressen nog het afdeelingsstelsel huldigen. Wij voor ons voelen veel meer voor uitsluitend algemeene vergaderingen, waardoor ieder deelnemer in de gelegenheid wordt gesteld van al het gebodene te genieten. En de gemeenschappelijke belangstelling wordt er zeker door verhoogd. Dat bleek o.m. bij de openingszitting op 1 September, toen prof. Floris van der Mueren, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Gent, in welsprekend Hoognederlandsch een pleidooi hield voor opneming van de muziekgeschiedenis in het kader der algemeene kunstgeschiedenis, omdat de gothische, renaissance- en barok-bestanddeelen der muziek dezelfde zijn als die, welke de kunstgeschiedenis voor de andere kunsten aangeeft. Door het gelijktijdig vergaderen van 3 afdeelingen hebben we meer dan een voordracht moeten missen, die we gaarne hadden bijgewoond. Maar het zou ons toch te ver voeren en het kan niet onze bedoeling | |
[pagina 154]
| |
zijn in dit maandblad verslag te doen van al, wat belangrijks kunstkenners hebben meegedeeld en vertoond met lichtbeelden. Wij stippen daarom slechts aan het betoog van mevrouw dr. Juliane Gabriels uit Antwerpen over de diplomatieke rol van den beroemden schilder Rubens, die met Prins Maurits streefde naar de hereeniging der 17 Nederlandsche gewesten; aan een voordracht van jonkvrouwe dr. C.H. de Jonge, conservator van het Stedelijk Museum te Utrecht, over de portret- en landschapkunst van Jan van Scorel, waarbij zich op gelijk plan aansloot een vergelijkende studie van Jhr. Van Rijckevorsel uit Hees over oude Nederlandsche en Vlaamsche portretkunst. De heer v.d. Voort, kunstcriticus te Antwerpen, gaf een beschouwing over de Middeleeuwsche stedenbouwkunde in Vlaanderen en toonde aan, dat de steden en groote vlekken langs de Vlaamsche zeekust in de Middeleeuwen reeds den invloed van Noord-Nederland ondervonden. Er werden ook voordrachten gehouden in het Duitsch en het Fransch, want deze congressen staan op het breede standvlak, van waar men den invloed der Nederlandsche kunst ver over de staatkundige grenzen kan overzien. Zoo sprak de Regierungsbaurat Berger Schaefer uit Frankfort a/d Oder over ‘der Niederlaendische Einfluss auf die Sakral- und Profanarchitectur in Deutschland’ en vond daarbij gelegenheid onzen Berlage als den grondlegger der moderne bouwkunst te huldigen. De groote invloed der oude Nederlandsche en Vlaamsche schilder- en beeldhouwkunst heeft dr. Graaf Wolff Metternich, provinciaal con servator van Rheinland, voor die streek in het licht gesteld, waar men vooral in het renaissancetijdperk dankbaar gebruik maakte van Nederlandsche en Vlaamsche kunstenaars. Ook prof. dr. Julius Baum uit Stuttgart, conservator tevens van het Museum te Ulm, liet ons met prachtige lichtbeelden van altaarsnijwerk zien, hoe overheerschend de invloed der Brabantsche en Vlaamsche beeldhouwkunst op de Duitsche geweest is. Mr. Vandendriessche uit Tourkonje, een jong advokaat, dien we reeds kennen door zijn ijveren in het Vlaamsch Verbond van Frankrijk, sprak in het Fransch (het Nederlandsch is hij nog niet machtig) over basreliefs uit de vijftiende en tapijtkunst uit de achttiende eeuw, waarbij Vlaanderen weer een goede aanteekening kreeg. Waar het A.N.V. de Grootnederlandsche cultuur naar buiten uitdraagt, deed het goed hier van stamgenoot en vreemdeling de verzekering met woordGroep deelnemers aan het Congres. Links op de eerste stoeptrede Prof. Ir. Stan Leurs, Voorzitter; tegen den linkerdeurpost Stijn Streuvels.
en beeld te erlangen, dat deze cultuur van de vroegste tijden af een onmiskenbaar gunstigen invloed op die der omringende volken heeft geoefend. En om ons nog verder te doordringen van de macht en pracht der oude Vlaamsche en Nederlandsche bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, leidde de bekwame, deskundige alomtegenwoordige, en slagvaardige congresvoorzitter, de Antwerpsche bouwmeester dr. Stan Leurs, hoogleeraar te Gent in kunstgeschiedenis en bekend ook als voorzitter van den 70.000 leden tellenden Vlaamschen Toeristenbond, ons rond langs en in de stadhuizen, belforten, begijnhoven, musea en kerken van Kortrijk, Oudenaarde en Rijssel en doorstonden wij de hitte des daags, om ons voordeel te doen met zijn aanschouwingslessen. Niettemin was er geen zelfvoldaanheid bij de kleine maar belangstellende schare deelnemers, die hun kennis hadden uitgewisseld op dit welgeslaagd congres. In de slotzitting toch vestigde dr. Duverger, leeraar aan het Athenaeum te Gent, er terecht de aandacht op, hoe het huidige peil der Zuidnederlandsche kunsthistoriographie achterstaat bij dat van vroeger | |
[pagina 155]
| |
en bij het buitenland en hij betoogde de noodzakelijkheid eener betere, breede opleiding van jongeren. En de voorzitter opperde het denkbeeld der stichting van een internationaal tijdschrift voor Nederlandsche kunstgeschiedenis. Een commissie werd benoemd, om te onderzoeken, of het voor verwezenlijking vatbaar is. ‘Het doel van deze congressen’, aldus vermeldde de beschrijvingsbrief, ‘is niet alleen de geleerden uit alle landen in de gelegenheid te stellen wederzijds hun bevindingen mede te deelen en nauwere betrekkingen met elkaar aan te knoopen, maar ook bij te dragen tot verruiming van den wetenschappelijken horizon van allen, die iets voelen voor de kunst der Nederlanden.’ Welnu, dit breede doel is met het vierde congres zeker bereikt. Het bestendig en het plaatselijk comité, van welke de heer Herman Oosterwijk, de directeur van den keurig ingerichten Nederlandschen boek- en kunsthandel ‘Zonnewende’ te Kortrijk, de ijverige en toegewijde secretaris was, onze gelukwensch met het welslagen. C. VAN SON. |
|