pacht hebben. Het is gebleken, dat het beste Afrikaansch wordt gesproken door hen, die een Nederlandschen leergang volgen.
Een verpleegster klaagt in een uitvoerig betoog in een Afrikaansch blad, dat de opleiding der verpleegsters in het Afrikaansch tekort schiet. Er zijn geneesheeren, die alle aanwijzingen in het Afrikaansch geven, ook vaktermen; velen kunnen hen dan niet volgen. Waarbij komt, dat de rechte liefde voor het vak alleen wordt opgewekt, wanneer men in zijn moedertaal in dat vak wordt onderwezen.
‘Ek kan my siel nie gee aan my werk as daardie siel Afrikaans is, en, sover dit die kennis van my werk betref, my verstand in Engels moet byhou nie,’
schrijft zij en verlangt Afrikaansch als vaktaal voor Afrikaansche verpleegsters.
De ongewenschte toestanden zijn voor een deel gevolg van onverschilligheid of te groote gerustheid der ouders. Er is veel gemakzucht, een laf teren op de overwinningen van een vorig geslacht. Die Huisgenoot, een Afrikaansch weekblad met een oplaag van 30 000 stuks, wees eens op het eigenaardig verschijnsel, dat een volk, na lang verdrukt te zijn, tot een bijna slaafsche dankbaarheid geneigd is bij de minste inschikkelijkheid van den overwinnaar. ‘Krij die volk sy sikspens terug, dan word hy in sy blydskap so weggevoer, dat hy die volk wat hom verongelyk het, met 'n goudstuk daarvoor wil beloon dat hy tog sy sikspens teruggegee het.’ Past op! ‘Het die Afrikaner se sure ondervinding met die praktiese toepassing van Artiekel 137 hom nog niet die les geleer om op sy hoede te wees en alle regte op papier met die grootste voorbehoud te aanvaar, alvorens hy die praktiese toepassing beleef nie?’
In vele opzichten wordt Afrikaansch achtergesteld, ook al is er schijnbare gelijkheid. Voor de examens tot toelating tot de universiteiten bijv. zijn twee talen voorgeschreven, waarvan ééne een vreemde taal moet zijn. Het gevolg is, dat zeer veel candidaten Engelsch en een vreemde taal kiezen. Deze wetsbepaling wekt daarom bij Afrikaners ernstig verzet; prof. J.J. Smith erkende onlangs in een persgesprek, dat zij gevaarlijk is voor het Afrikaansch. Hoeveel men ook voor de studie van een vreemde taal moge gevoelen, zei de hoogleeraar, in een tweetalig land behoort de tweede keuze te zijn de tweede landstaal. Er is thans sprake van een wetswijziging op dit punt; een oplossing zal misschien gevonden worden in het verplicht stellen van de beide landstalen met een vreemde taal.
Wij stippen slechts enkele van de vele moeilijkheden en gevaren aan, welke het Afrikaansch het hoofd heeft te bieden. Het Transvaalsche blad Ons Vaderland schreef eens: ‘Ons taal wordt deurtrek van Engels net zoo's 'n goue ring deur die kwiksilwer sodat dit bros en nikswerd word nie. As ons g'n Hollands leer nie dan verloor ons binne enkele jare die vermoge om te se wat ons taal-eige is en wat vreemd is. - nie in woordekeus alleen nie, maar veral in die sinsbou, woordvorming en idioom. Die regte, ja die eenigste manier om daarteen te stry, is om die geskrewe beeld van onse taal nie so na mogelik aan die spreektaal te breng nie, maar so na as mogelik aan die stamtaal, aan die klassieke Nederlands’.
De verkiezingen staan voor de deur; zij kunnen een vuurproef zijn voor het Afrikaansch. Wint de partij, wier leider Engelsch spreekt in den Volksraad, die zich een Britsch Afrika tot ideaal stelt, dan worden de Afrikaners in een verdedigende stelling teruggedrongen. Men zal de uitspraak van het volk, hoe die ook uitvalt, eerbiedigen. Evenzoo zal men in Zuid-Afrika begrijpen en eerbiedigen, dat onze wenschen en verlangens gaan naar een overwinning van de taal en dus van de zeden en het volkseigen onzer stamgenooten, waarvoor de vrijheidshelden in een eeuw-langen strijd hun bloed hebben vergoten. Het is het recht en de plicht van Nederland, de Nederlandsche overlevering in Zuid-Afrika levend te houden en met de krachten, waarover de zooveel oudere cultuur beschikt, het Afrikaansch, taal van nog geen millioen menschen, naar vermogen te steunen in zijn ongelijken strijd met een wereldtaal: het Engelsch.