Portverlaging in het verkeer tusschen Oost- en West-Indië.
Vóór de opening van het Suez-kanaal (1871) waren de porten van de tusschen Nederland en Ned.-Indië verzonden poststukken zeer hoog. De toen tot stand gekomen rechtstreeksche stoomvaartverbinding bracht daarin, althans ten aanzien van de brieven, groote verbetering, welke in 1889 tot alle poststukken werd uitgebreid. Sedert dat jaar wordt het beginsel gehuldigd, dat in het verkeer met de z.g. zeepost - d.w.z. rechtstreeks over zee, zonder overlading - de binnenlandsche porten gelden.
Spoedig daarna werd hetzelfde beginsel toegepast op het verkeer met de zeepost tusschen Nederland eenerzijds en Suriname en Curaçao anderzijds, alsmede tusschen Suriname en Curaçao onderling.
Wegens gemis aan een rechtstreeksche stoomvaartverbinding is daaronder het postverkeer tusschen Oost- en West-Indië niet begrepen. Te dien aanzien werd Ned.-Indië ten opzichte van Suriname en Curaçao en omgekeerd Suriname en Curaçao ten opzichte van Ned.-Indië als ‘buitenland’ beschouwd.
Dit was een hoogst ongewenschte toestand, welke intusschen, althans uit een geldelijk oogpunt, niet sterk tot uiting kwam, zoolang het verschil tusschen het binnen- en buitenlandsch port van Ned.-Indië betrekkelijk gering was. Na den oorlog kwam daarin echter verandering. Met ingang van 1 Januari 1922 toch werd het buitenlandsch port voor een enkelvoudigen brief (tot 20 gram) van 12½ tot 20 cent en het binnenlandsch port van 10 tot 12½ cent verhoogd. In Suriname en Curaçao bedroeg toen het buitenlandsch port 15 cent en het binnenlandsch port in Suriname 10 en in Curaçao 7½ cent.
Hoewel het postverkeer tusschen Oost- en West-Indië betrekkelijk gering was en van portverlaging geen noemenswaardige vermeerdering kon worden verwacht, moest het toch van groot belang worden geacht, ook in dat verkeer de binnenlandsche porten in te voeren, al was het slechts, omdat daardoor de saamhoorigheid ook van de Nederlandsche gebiedsdeelen in Oost- en West-Indië tot uiting zou komen.
Tot dien maatregel bestond een gereede aanleiding, toen in het laatst van 1916 besloten werd, de gunstige bepaling, welke voor het verkeer met de zeepost bestond, voor zoover brieven en briefkaarten betreft, ook met de mail toe te passen op het verkeer.
Desgevraagd betuigden de besturen van Ned.-Indië, Suriname en Curaçao eenparig hun instemming met het denkbeeld, in het postverkeer tusschen Ned.-Indië eenerzijds en Suriname en Curaçao anderzijds, ten aanzien van de brieven en briefkaarten, de wederzijdsche binnenlandsche porten toe te passen.
Voor zoover het verkeer van Oost- naar West-Indië betreft, is daaraan met ingang van 1927 uitvoering gegeven.
Wat Suriname en Curaçao betreft, zou tegelijkertijd de volledige gelijkstelling van de porten van brieven en briefkaarten in het verkeer naar Ned.-Indië met de in die gewesten geldende binnenlandsche porten tot stand zijn gekomen, ware het niet, dat het Ned.-Indische bestuur bezwaar had gemaakt tegen de toepassing van het briefport van 7½ cent bij verzending naar Ned.-Indië, terwijl het binnenlandsche port aldaar nog 12½ cent bedraagt.
In verband daarmede verzocht het Indische postbeheer aan die van Suriname en van Curaçao bij de invoering van een verlaagd port voor Ned.-Indië niet lager dan 10 cent te gaan.
Suriname gaf daaraan gehoor en voerde op voormelden datum in het verkeer naar Ned.-Indië voor brieven een port van 10 cent voor de eerste 20 gram en 5 cent voor elke volgende 20 gram en voor briefkaarten van 5 cent de kaart.
Curaçao daarentegen vond geen aanleiding, de voorgestelde verlaging in het verkeer naar Ned.-Indië in te voeren, zoolang daardoor geen overeenstemming met de Curaçaosche binnenlandsche tarieven zou worden verkregen.
Daardoor ontstond de eigenaardige toestand, dat in het verkeer van Nederland en van Suriname naar Ned.-Indië een enkelvoudige brief 10 cent en een briefkaart 5 cent en van Curaçao naar Ned.-Indië onderscheidenlijk 15 en 10 cent kostte.
Gelukkig is aan dien toestand op 1 Januari 1929 een eind gekomen, doordat de Indische dienst, in verband met de toen in werking getreden portverlaging in het buitenlandsch verkeer - o.a. werd het briefport van 20 tot 15 cent verlaagd - niet langer bezwaar maakte tegen de invoering van een port van 7½ cent voor een enkelvoudigen brief van Westnaar Oost-Indië. Ten gevolge daarvan gelden thans in het onderling verkeer tusschen Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao de wederzijdsche binnenlandsche porten.