den dag legden en 't Nederlandsch als No. 1 beschouwden.’
Dat woord is nog van pas en wees verzekerd, dat hij het nog als een beweegreden gebruikt om degenen, die hij bezoekt, tot toetreding te bewegen.
De heer Post is met onderbreking van een 6-tal jaren van 1905 af propagandist voor 't A.N.V. geweest. Hij heeft in al dien tijd veel leden aangeworven, van wie er natuurlijk binnen enkele jaren afvielen, maar er bleef toch een kern over, die blijvende winst beteekende. Bovendien, ook bij hen, bij wie hij geen onmiddellijk gunstig gevolg bereikte, zaaide hij het zaad, dat allicht later opschoot; in elk geval lichtte hij vele onverschilligen of onmachtigen toch in over het bestaan van een vereeniging, die nu reeds bijna 31 jaren arbeidt voor verhooging der geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam.
Hij zelf heeft over zijn ervaringen - wat moet zoo'n reiziger in nationaliteitsgevoel, zooals hij wel eens spottend genoemd werd, een menschenkennis hebben opgedaan! - eens een lezenswaardig artikel in Neerlandia geschreven (Maart 1906).
De verschillende gebieden, tot welke het A.N.V. zijn werkzaamheid uitstrekt, geven den heer Post tal van aanknoopingspunten voor gesprekken en het gelukt hem herhaaldelijk personen op hun eigen gebied te naderen en te overtuigen.
Eens beaamde een eenvoudig burger, wien hij de grootheid van ons aardrijkskundig kleine land had onder het oog gebracht: ‘Juist mijnheer, we zijn niet groot, maar we kunnen grootsch zijn, schrijf me maar op.’
Jacobus Post. (1861-12 April-1929).
Er zijn bestuurders, die uit beginsel tegenstanders van bezoldigde propaganda zijn en daarom het werk van den heer Post minder waardeeren. Wij waardeeren dat alleen reeds om het doorzettingsvermogen, dat er voor noodig is, en dit kan alleen het gevolg zijn van de heilige overtuiging, dat men pleit voor een goede zaak, voor een instelling die op gezonden grondslag een gezond nationalisme wenscht te kweeken.
Die diep gewortelde overtuiging is het, welke den goeden vaderlander, die de heer Post, een onzer oudste leden, is, de kracht geeft om in zijn jeugdigen ouderdom met nimmer falenden ijver te arbeiden voor den groei en den bloei van het hem zoo dierbaar gebleven Alg. Nederl. Verbond.