Fransch Vlaanderen
Merkwaardig Herstel.
‘Het Noorden’, zoo schrijft de heer Jean Serge Debus in een onlangs te Rijsel verschenen boek La Grande Leçon (De groote les) ‘heeft zich naar lichaam en ziel verjongd en vernieuwd.’
Veel Nederlanders denken bij het woord Fransch Vlaanderen het eerst aan de Westelijke vlakte met haar arme landbevolking en vergeten, dat Fransch Vlaanderen voor een deel tevens beteekent: het aanzienlijke Noorder departement met zijn sterke nijverheid, zijn hardwerkende fabrikanten en arbeiders, zijn geestelijken vooruitgang. Het boek van den heer Debus is geschikt, dezulken uit den droom te helpen. Wie Blachons ‘Pourquoi j'aime la Flandre’ gelezen heeft, moet ook van dit laatstverschenen lofschrift kennis nemen! Hij zal dan nog beter beseffen, wat dit gewest voor Frankrijk beteekent; hij zal er uit vernemen, dat het aan Frankrijk veel meer geeft, dan het van het vaderland ontvangt. De departementen van het Noorden en het Nauw van Kales werden van alle tien departementen het hevigst door den wereldoorlog getroffen; 45 t.h. van alle door dien strijd veroorzaakte schaden vielen hier: 38 milliarden franken op de 84. De getroffenen hebben welhaast bovenmenschelijk geduld getoond. Zij ontvingen 34½ milliard aan schadevergoedingen, maar wat zegt dit tegenover al het leed, al de persoonlijke offers, die zij brachten! Dit zwaar getroffen land, waar volstrekt nog niet alle sporen van verwoesting zijn uitgewischt, kost thans niets meer aan den staat, maar voltooit zelf zijn herstel en herneemt zijn plaats vooraan bij de Fransche departementen. Het geboortecijfer is er weer het hoogst; het brengt de meeste belastingen op. Zelfs wat weldadigheidswerk betreft, staat het als van ouds bovenaan. De begrooting van maatschappelijke werken is er hooger dan in andere gewesten; tuinsteden worden aangelegd, volkstuinen beschikbaar gesteld; wat het aantal scholen betreft, kan het met alle andere departementen wedijveren.
De schrijver doet uitkomen, dat men te Parijs niet genoeg de inspanning waardeert, waarmee de bevolking zich weder naar boven heeft gewerkt. Moest men de Parijsche bladen gelooven, dan beteekent le Nord slechts: enkele groote ondernemers; het land van de wol en de katoen. Men vergeet bijv., dat dit gewest het meeste graan voortbrengt en dat de landbouw er van niet minder beteekenis is dan de nijverheid. Te weinig oog heeft men ook voor de geestelijke en zedelijke krachten, hier aan het werk. De minister van Arbeid heeft beter inzicht getoond, toen hij erkende, dat het geldelijk herstel onmogelijk zou zijn geweest, indien de bevolking niet zulk een taaie werkkracht en zulk een door niets neer te drukken volharding had bezeten. ‘Wie Nord zegt, zegt arbeid, zegt spaarzaamheid’, verklaarde de minister.
De beste Nederlandsche eigenschappen zijn in Fransch Vlaanderen bewaard gebleven. Land en volk zijn de toenemende belangstelling waard, die men hun ook in het Noorden gaat toonen.
Leden, werft Leden!