Neerlandia. Jaargang 33
(1929)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVerloren gebied.In het Handelsblad (avondblad van 22 Dec. 1928) schrijft de Heer C.K. Kesler, een artikel met als hoofd ‘Van Vreemde Koloniën (verloren Gebied)’. ‘Van Vreemde Koloniën’, hetgeen in groote letters boven het bedoelde artikel staat, kan ons weinig schelen, immers verschillende berichten kunnen betreffende Vreemde Koloniën worden vermeld, die, hoe belangwekkend en leerzaam deze berichten voor ons ook kunnen wezen, niet zoo zeer onze aandacht verdienen als datgene, wat er in 't klein onder staat, n.l. ‘Verloren gebied’. ‘Verloren gebied’, wat zeggen deze paar woorden tot ons? Dat wij gebied hebben moeten prijsgeven door en om welke reden ook, dat onze voorouders met grooten moed, durf, en zelfopoffering met zeer groote moeite en verlies van levens hebben verworven, beheerd en ingericht. Indien men te Georgetown aan den SeawallGa naar voetnoot1)staat, en men in dit prachtige werk den steen ziet prijken met den naam van een onzer Nederlandsche Ingenieurs, die dit werk aldaar aanlegde onder Engelsch bestuur, dan bekruipt onwillekeurig ieder rechtgeaard Nederlander een zekere weemoed, als hij zich indenkt, welk een pioniersarbeid in Britsch Guyana is verricht door onze voorvaderen, waarvan anderen nu de voordeelen inoogsten. Indien men in datzelfde gebied te Nieuw-Amsterdam komt, treft men aldaar een prachtig kerkje, door onze voorvaderen gebouwd en alwaar boven het orgel nog eenige Nederlandsche Bijbeltekstwoorden prijken, destijds door onze voorouders daarboven iigegrift. ‘Verloren gebied’. Deze woorden beteekenen voor Nederland, hetgeen dit voor ieder Nederlander persoonlijk zou zijn, indien hij zijn groot, met moeite gebouwd en ingericht huis gaandeweg zag verkleinen, door daarvan telkens (om welke redenen ook) meer en meer gedeelten te moeten afstaan. De heer Kesler schrijft in het genoemde artikel zeer juist: ‘Niet altijd zijn zulke historische herinneringen opwekkend, in dit geval allerminst. Want vele vierkante mijlen, waar vroeger onze vlag wapperde, zijn thans onherroepelijk voor ons verloren, de Goudkust en de Kaapprovinciën b.v. in Afrika, Brazilië en Demerara in Zuid-Amerika. En het laatste gebied behoorde volgens koning Willem I in zijn briefwisseling over den afstand ervan met Lord Castlereagh nog wel tot “Nos meilleures Colonies”. Wel zijn de toestanden sedert het begin der 19de eeuw veranderd. Niemand zal er thans aan denken het zwaartepunt van ons koloniaal bezit elders dan in de Oost te zoeken. Maar toch, de West kan en moest meer gewicht in de schaal leggen, dan zij sedert jaren gedaan heeft.’ - De heer Kesler schrijft dit zeer juist, wij moeten niet op zijn Oudhollandsch vragen: hoe komt dit en dat, vroeger hebben wij al eens zus en zoo gedaan, dit of (en) dat uitgegeven, daarmede wordt de toestand in de West niet beter en gezonder. Het is alweer, zooals het groote kale huis van den enkeling. Of het huis vroeger nu al eens verf heeft gehad, die niet deugde of dat destijds de schilder hem bedrogen heeft, daar schiet het kaal uitziende huis niet mede op. Men moet over alles heenstappen, alles vergeten, en opnieuw de zaak (in de West) flink en goed aanpakken. Om ons even bij het groote huis te bepalen. Het zal den eigenaar niet veel eer aandoen, dat onderhuurders een gedeelte van dit huis nu al een mooi verfje geven, waarop hij wijst en pronkt, (zooals de Sur. Bauxiet Mij.) hoofdzaak is en zal het zijn, dat hijzelf zijn geheele huis laat opknappen; eerst dan kan hij met trots zeggen, dat heb ik gedaan. Onze voorvaderen toonden aan de geheele wereld, wat moed, beleid, durf en kracht tot stand kunnen brengen. Zeker, in ons Nederl.-Indië komen vaak Amerikanen en Engelschen enz. naar een en ander inlichtingen inwinnen en kijken naar ons koloniaal beheer (beleid), maar waarom moet dit nu juist in de West anders zijn? Eenige weken geleden heeft men in een alhier verschijnend dagblad een foto kunnen bewonderen, waarop men onzen Gouverneur van Suriname met gevolg ziet afgebeeld voor een gebouw op Moengo, door Amerikanen gesticht, althans door een Amerikaansche maatschappij. Dezer dagen trof men in hetzelfde dagblad een foto aan van een Directeurswoning op Moengo, wel getooid met Nederlandsche vlaggen, doch het behoort aan Amerikanen. Alle vruchten, voortbrengselen en winsten gaan naar Amerika en wij mogen er naar zien, dat vreemdelingen in nu nog onze West een groot en bloeiend bedrijf hebben op- en ingericht. Verloren gebied, ook dit gebied, en deze nijverheid is voor ons verloren, en hoevele zullen nog volgen? Ja, zullen wij datgene, wat ons nog rest, ook nog prijsgeven? Indien men ziet, hoe de Surinaamsche begrooting laatst in eenige avonduren is afgehandeld, indien men nagaat, dat het jaar op jaar hetzelfde blijft, wel belangstelling en gepraat, wel beloften en rapporten, onderzoekingen en besprekingen, maar daden tot op heden - geene! Wat nog geschiedde, heeft de Regeering gedaan. Zelfs het groote Amsterdam, eens zoo machtig en nauw verbonden aan West-Indië, zwijgt als het graf. Er is aldaar een West-Indische Kamer, waarvan ik als lid nog nooit iets anders heb gehoord of gezien dan een kwijtbrief van f 10.- voor jaarlijksche bijdrage. Het is mogelijk, dat de Kamer nuttig werk doet, maar voor haar goeden naam is het noodzakelijk, dat dit openbaar wordt gemaakt. Met groote voldoening heb ik kennis genomen van het belangrijk aantal leden, dat in Suriname is toegetreden tot het A.N.V. Verscheidene namen herinner ik mij zeer goed; als het deze leden nu wederom maar niet te doen is om alleen een gezellig boottochtje of ander uitstapje, maar dat zij toonen, dat zij lid zijn geworden uit drang, om gezamenlijk met Nederland Suriname op te bouwen, dan mag ik het A.N.V. met deze aanwinst van harte gelukwenschen. Theorie en praktijk geven | |
[pagina 29]
| |
echter vaak hemelsbreed verschil, vooral als ik dat lijstje met namen goed bekijk en aan sommige daden denk, bedreven door personen daarop als lid vermeld. Het is immers nog steeds ‘Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald’. Mogen deze personen, alle Nederlanders, dit ter harte nemen. Er is nu nog tijd, om het een en ander te herstellen, met vastberaden moed en durf, wanneer kapitaal en Regeering doortasten, om de West spoedig tot herwonnen gebied te brengen, dan zal onze oud beroemde en hoog geachte driekleur niet behoeven te wapperen uit en van gebouwen, welke ons niet toebehooren, en men zal dan niet behoeven te spreken van ‘Verloren Gebied’. Rijswijk, 24-12-28. C.L. TOMSON,
|
|