De Unie van Utrecht.
Als lafaards klagen, dat ons ‘landje’ - het veelzijdige Nederland met zijn vele meesters op alle wapenen van heden en toekomst! - maar 't best zou doen, te zwichten, zoo de groote mogendheden hare, te Genève opgestelde, eigen wet mochten schenden, denken wij met diep ontzag aan de vaderen die opstonden tegen overmacht, welke schijnbaar het recht op haar hand had. Hooger recht - voelden zij - eischte eerbiediging van de geschonden vrijheid. Daarvoor moest de strijd tegen de machtigste mogendheid der aarde gezamenlijk worden gewaagd. Ontzaglijk diep, zei dr. J. Th. de Visser bij de herdenking van de Unie van Utrecht, zit de vrijheidszin in het Nederlandsche volkskarakter. Welnu, als ooit in onze
Het Standbeeld van Graaf Jan van Nassau te Utrecht; op den achtergrond het Universiteitsgebouw.
historie is gebleken, dat die vrijheid den Nederlanders alles waard is, dan was dit bij het sluiten der Unie van Utrecht.
‘Want hier kwam een politiek bondgenootschap tot stand tusschen personen van de meest verschillende godsdienstige belijdenis; hier vereenigden zich protestanten en katholieken in een verbond tegen een gemeenschappelijken vijand en dat nog wel in een tijd toen de stroom der reformatie zich steeds breeder bedding groef; hier blonk voor aller oogen slechts één ideaal en dat ideaal was: burger der Nederlanden te mogen zijn en te mogen blijven, welke geloofsleer men ook was toegedaan.’
De Nederlanders bedwongen hun verdeeldheid, onderdrukten hun veeten, overwonnen zichzelf. Zoo schiep de geniale staatsman Willem van Oranje uit een bonte menigte, zonder gemeenschappelijk ideaal of streven, die over zeven gewesten verspreid was, een staat. De grondslag van eenheid, door de Unie gelegd, bleef bewaard tot aan het planten van de boomen der Fransche schijnvrijheid in 1795 en werd in 1813 hersteld.
Slechts Holland, Zeeland en Utrecht onderteekenden terstond het Verbond, dat weldra tot andere gewesten werd uitgebreid. Met ontroering denken wij aan de zuidelijke onderteekenaren: Gent, Yper, Antwerpen, Brugge, het Vrije en Lier, die zich aansloten, schoon nog scherper door de rookende brandstapels bedreigd. Helaas bleek het Spaansche geweld op den duur het Zuiden te machtig. Waren de moed en het geloof der noordelijken er minder om? Werd niet de gestichte eenheid de grondzuil van het Nederlandsche volksbestaan, ook al bleef Oranjes ideaal: ‘unie ende eendrachticheyt over die gansche lande’ op den grondslag der pacificatie van Gent onvervuld? Behoeft de grootnederlandsche gedachte, die een cultureele gedachte is van steeds toenemende kracht, te treuren over het niet-verwezenlijken van het politieke doel, waar zoo groote dingen nog te bereiken zijn?
In de vergadering der afdeeling Utrecht van het Alg. Ned. Verbond hebben verschillende sprekers er op gewezen, dat de verwerkelijking der pacificatiegedachte in het noorden het grootnederlandsche ideaal op vasten bodem bracht. De Afrikaansche student Van Reede van Oudtshoorn deed een gelukkigen greep toen hij, gewagend van den invloed der Unie over de grenzen, in herinnering bracht, hoe eenheid van optreden het mogelijk maakte, zich naar buiten te handhaven en bijdroeg tot de stichting der kolonie aan de Kaap, die ook een strijd om zelfstandigheid aanvaard en gewonnen heeft.
Ja, de Unie van Utrecht was waard, door het Nederlandsche volk onder leiding van zijn vorstenhuis herdacht te worden als een geschiedkundige gebeurtenis van den eersten rang. En rondom dit gedenkteeken scharen wij ons met dankbaarheid aan Willem van Oranje, in wiens groot edel hart de gedachte ontkiemd was, aan Jan van Nassau en andere mannen van de daad, die haar ten uitvoer brachten.