vaard voorvechter der Vlaamsche vrijheden geweest, aan wien Vlaanderen ontzaglijk veel is verplicht.
Lemires naam als volksredenaar had hem tot uitverkoren prediker der Vlaamsche kerspelen gemaakt. Daar nam zijn staatkundige loopbaan haar oorsprong. Zijn verkiezingsrondgang voerde hij in het Vlaamsch. Zijn landgenooten weten niet, zegt de schrijver, welk een beslissenden invloed zijn Vlaamsche afkomst had op zijn lot; vreemde stemmen als die van Robert Cornilleau hebben daarvan getuigd. Wel heeft hij nooit getracht langs wettelijken en administratieven weg de hervormingen te verkrijgen, die hij in beginsel bepleitte. Maar tallooze malen heeft hij den naam van Vlaanderen in de Kamer doen hooren en daarin verschilde hij van afgevaardigden, die, nadat zij eenmaal, mede door Vlaamsche districten, gekozen waren, den naam van hun klein vaderland halsstarrig verzwegen. ‘En als hij er van sprak, hoonde hij het niet met de dwaze en vage benaming van Nord: het was Vlaanderen, dat hij liefhad en hooghield en verdedigde, het “oude Vlaanderen” om een benaming te gebruiken, waarvan hij veel hield en waarin hij heel zijn hart legde. Van de tribune der Kamer van Afgevaardigden te Parijs klonk meer dan eens in zijn redevoeringen doorvlochten het versje:
't Geluk van den waren Vlaming
't Is vrijheid in zijn huis en landje!’
Driemaal heeft pastoor Lemire zich tot een minister van Onderwijs gericht - tot Georges Leygues op 18 Febr. 1902, tot Gaston Doumergue op 11 Maart 1910, tot Leon Bérard op 11 Dec. 1921, om, zoo niet op onderwijs in het Vlaamsch in de scholen aan te dringen, toch te verzoeken, dat vergund zou worden, het bij het onderwijs in het Fransch te gebruiken. Een onderwijzer, die in Bretagne of Vlaanderen geplaatst werd - zoo verkondigde hij verder in de Kamer - mocht daar niet optreden als tegenstander van de gewestelijke taal, maar moest met kieschheid en wijsheid te werk gaan en den leerlingen met behulp van hun moederspraak de taal van het Fransche vaderland leeren. Het kind zou aldus twee talen spreken. ‘Berooft niet’, zoo riep Lemire de Kamer toe, ‘het intellectueele erfdeel van ons land onder voorwendsel, een eenvormigheid te scheppen, die gij in de middelbare scholen niet zoudt wenschen en die ik in de lagere school niet verlang.’
Moge het mooie werk, aldus door pastoor Lemire begonnen, voortgezet worden en Vlaanderens vrijheid van onderwijs met grooter kracht verdedigd worden, dan zijn vele politieke betrekkingen en overwegingen hem veroorloofden! Het recht op de moedertaal is een natuurrecht en geen regeering mag dat aan een volksdeel onthouden.