Nederland.
De Troonrede.
Als de boot den steiger nadert, denkt niemand aan boord aan nieuw werk en ieder pakt zijn boeltje. Van het kabinet, dat rekening moet houden met de mogelijkheid, dat het in 1929 aftreedt, kon men geen nieuwe plannen verwachten. Een koers mocht het zijn opvolger niet voorschrijven. Maar zijn laatste woord had meer klank kunnen geven.
In deze Troonrede zit geen kleur en geen leven. Zelfs geen vorm. Internationale politiek en economische mededeelingen in den vorm van marktberichten loopen door elkaar. Zij geven aanduidingen van den toestand, geen beeld van Nederland op het wereldterrein op een buitengewoon belangrijk oogenblik in zijn geschiedenis, nu de economische crisis is doorworsteld. Geen scheepsverhaal van de stormen en gevaren op zee, geen aanduiding dus van klippen te omzeilen, van belangen te behartigen op die wijde zee der gedachte, die Groot-Nederland heet.
Er is in Nederland verjongde en verlevendigde belangstelling voor Indië. De gang van zaken daar is een belang van de allereerste orde. In de huidige omstandigheden ware een warm woord, waaruit de onverzettelijke wil om de eenheid van Nederland en Indië ongeschonden te handhaven, in de Troonrede op zijn plaats geweest.
De regeering heeft - evenals iedereen - lichtpunten gezien in den toestand van Suriname. Ware er geen aanleiding geweest tot de verzekering, dat Nederland het werk van de verheffing dier kolonie niet overlaat aan Amerikanen en Duitschers, maar zich wil inspannen om goed te maken wat het verzuimde, om vrucht te doen dragen, wat het zaaide; de groote beteekenis beseft van het bezit van dit gebied in het werelddeel der toekomst? Een hartelijk woord had voor de bevolking dezer ‘meest Nederlandsche kolonie’ een belooning kunnen zijn voor lang geduld, een prikkel tot vernieuwde moedige volharding.
Met Curaçao is het anders. Daar bevestigt de de troonrede, dat men althans over de economische moeilijkheden heen schijnt te zijn.
De betrekkingen met de andere mogendheden zijn van den meest vriendschappelijken aard. Uitmuntend! Maar België? Ook wanneer de regeering zich op het hooge en zeker juiste standpunt stelt, dat het verledene zooveel mogelijk moet worden vergeten en naar vriendschappelijke samenwerking moet worden gestreefd, zou een kort en krachtig woord, waaruit blijkt dat de souvereine rechten van Nederland in de handen dezer regeering veilig zijn bij de onderhandelingen over een nieuw verdrag, op zijn plaats geweest zijn.
Het Kleinnederlandsche volksbesef, waarbij Nederland tevreden in zijn hoek kroop, mits men het maar ongemoeid liet, is uit. Het volk wil zijn stem vrijuit doen hooren in de wereld en overal onbeschroomd opkomen voor zijn belangen, waarvoor ook cultureele en economische samenwerking met zijn stamgenooten, in ander staatsverband levend, moet worden gezocht. In het nationale leven van den Nederlandschen stam zijn nieuwe gevoelens ontwaakt, van saamhoorigheid; van eerzucht; van plichtsbesef in het groote geheel van de samenleving der volken.
In de Troonrede vinden zij geen weerklank.