Dietsche kantteekeningen.
Buitenlandsche Stemmen.
‘De Nederlanders, die het tegenwoordige Nieuw York stichtten, hebben karaktervastheid, toewijding aan de vrijheid en godsdienstige verdraagzaamheid meegebracht.’ Aldus de Amerikaansche minister van Buitenlandsche Zaken Kellogg, in een rede ter herdenking van het 300-jarig bestaan der eerste Ned. Herv. Kerk op Manhattan-eiland. Kellogg is op het oogenblik de groote vredesapostel in de Nieuwe Wereld en het was goed, dat hij bij deze gelegenheid ook even aanstipte, dat geen land zooveel als Nederland voor den vrede heeft geijverd. Maar wat wij vooral ter harte mogen nemen is zijn verklaring, dat ‘mannen en vrouwen van dit kleine land aan de Noordzee grooten invloed op de wereld hebben gehad.’
Met genoegen teekenen wij ook een uitlating op van den heer Charles Bernard, die anders onder den naam van Gallo zoo vaak tegen Nederland te velde trekt. Hij schrijft in ‘La Nation Beige’ over de Nederlanders o.m.:
‘Geduldig, werkzaam, volhardend volk! Wat al lessen kunnen wij niet leeren van dezen mededinger, die het geluk heeft gehad, drie eeuwen vóór ons een nationale traditie te vormen.... Het grondgebied behouden, en daarbij tevens een prachtig koloniaal rijk, dat een plaats in de voorste rij der groote economische mogendheden verzekert.... ziedaar het beleid van een nationalisme, dat stelselmatig tewerk gaat en ten volle rekening houdt met de hulpmiddelen en de bijzondere plaats van het land.’
C.B. lijkt ons heel wat beminnelijker dan ‘Gallo’!
Vooral zijn nieuwste beschouwingen in L.N.B. van 16 Juni j.l. zijn zeer merkwaardig.
In ‘l'Echo de Paris’ praat Chr. de Caters over ons kolonisatiewerk, de haven van Rotterdam, de Zuiderzeewerken en over Amsterdam. Goed is dat hij hierbij eens voor buitenlandsche lezers de zoo onjuiste meeningen weerlegt, die men vaak over onze oorlogswinsten heeft. Hij boekstaaft dat de oorlog integendeel de Amsterdamsche bankwereld op den rand van den afgrond bracht en de begrooting van het land van 1913 op 1923 heeft doen stijgen van 227 op 789 millioen gulden. In twaalf jaren is de staatsschuld vervijfvoudigd.
In het Journal tracht Emile Condroyer de vragen te beantwoorden, hoe dit landje, dat niet grooter is dan zes Fransche departementen en dat dan nog voor een groot deel kunstmatig uit het water vrijgemaakt, het geld der heele wereld tot zich trekt; een financieele plaats inneemt, die zelfs Duitschland het benijdt, de grootste haven van Europa bezit, een staat van den eersten rang is op de economische kaart der Oude Wereld. In de eerste plaats is dat te danken aan het behoud van hetgeen zijn eerste zeevaarders voor dit land verwierven, vervolgens aan Indië. ‘Toch zijn voor Nederland - zoo gaat hij voort - de koloniën geen wingewest. Het welslagen der Nederlandsche kolonisatie is het voorbeeld van hetgeen een land kan oogsten door een verstandige ontginning van zijn overzeesche gewesten.’
De bladen van het Documentaire Bureau, waaraan wij dit ontkenen, bevatten voorts een uittreksel van een paar aardige Duitsche artikelen. Rudolf Lenz praat in de Leipziger Neueste Nachrichten met goed verstand van zaken over de Nederlandsche geleerden, de Nederlandsche kunst, die zich telkens weer echt Hollandsch, door en door krachtig en flink toont, het prachtige muzikale leven, het vrij kleurlooze tooneel en de wat in zichzelf opgesloten letterkunde. Terwijl E. Schmuck in de Münchener Neueste Nachrichten Uitweidt over de schoonheid van het land, die men niet uit den D-trein kan leeren kennen, maar eerst kan waardeeren op wandelingen door steden en landouwen.
In intellectueele kringen te Genève vereerde men wijlen prof. Lorentz als een grootheid van den eersten rang. Een correspondent schreef daarover o.m.: ‘Op wetenschappelijk terrein, vooral op dat der exacte vakken, heeft ons land hier een prima reputatie. Teekenend in dit opzicht zijn de woorden, welke een natuurkundige een jong landgenoot toevoegde: “Komt u hier studeeren? Weet u dan niet dat de physica thans nergens op zulk een hoogte staat als in Holland?”
Voorwaar geen gering compliment, als men weet dat de man, die deze woorden sprak, zelf een wereldnaam bezat.’