Vlaanderen.
Mr. Alberic Deswarte †.
Niet tientallen, niet honderden, maar duizenden zullen, zoowel in Noord-Nederland als in Vlaanderen, met ontsteltenis den onverwachten dood van den koenen Vlaming, den kloeken Groot-Nederlander, den trouwen vriend en stillen weldoener van zoovele ongelukkigen en verdrukten, mr. Alberic Deswarte, hebben vernomen. In de volle kracht van het leven - hij was slechts 53 jaar oud - en de breede ontplooiing van zijn redenaarstalent, dat hij zoo gaarne in dienst stelde van zijn diep vernederd, maar zich geleidelijk weer oprichtend Vlaamsche volk en van de verspreiding der Nederlandsche taal en kultuur, is deze Vlaamsche voorman heengegaan met een heldhaftigheid, waardig aan de meest treffende voorbeelden uit de Oudheid.
Den avond van zijn dood woonde mr. Deswarte in gezelschap van zijn politieken vriend, oud-minister dr. C. Huysmans, een kunstconcert bij in het Brusselsche muziekconservatorium. Bij zijn thuiskomst voelde hij zich plotseling onwel en kreeg het besef, dat zijn einde nabij was. Hij had nog juist den tijd zijn huisgenooten rond zich te vereenigen en enkele woorden van troost toe te spreken. Eenige minuten later was hij bezweken. Zijn laatste woord was: ‘Vaarwel, mijne geliefden, ik stijg op een hooger vlak’, en tot zijn zoon, die, naar hij steeds hoopte, het vaderlijke voorbeeld van liefde voor stam en volk trouw volgen zal, zeide hij: ‘Ik verwacht, en het is mijn laatste wensch, dat je steeds zult zijn een ware flamingant en een goed sociaal-democraat.’ Zoo wist deze overtuigde Vlaamschgezinde, zelfs toen de schaduw van den dood reeds over hem heen schoof, de rangorde in zijn liefde te bewaren: eerst en vooral Vlaanderen en daarna de politieke overtuiging. Zoovelen onder de levenden in Vlaanderen handelen, helaas, nog steeds juist andersom!
Alleen met de opsomming van het vele, het zeer vele, dat deze Vlaming voor zijn volk en den Nederlandschen stam deed, zou wel een heel nummer van Neerlandia te vullen zijn. Want de Vlaamsch-gezindheid van mr. Deswarte was geen af en toe opwellend en alsdan slechts tot daden aansporend gevoel, maar een overtuiging en een werkzaamheid van ieder oogenblik. Reeds aan het Atheneum te Oostende kwam het, zijn heele leven beheerschende gevoel voor recht en gelijkheid tot uiting; als student aan de Universiteit te Brussel zetelde hij weldra in het bestuur van de Studentenvereniging: ‘Geen Taal, geen Vrijheid!’ en nauwelijks was hij in 1898 tot meester in de rechten gepromoveerd, of hij maakte zich reeds verdienstelijk in het bestuur van de Jonge Advokatenbalie en het Vlaamsch Pleitgenootschap, waarvan hij tot tweemaal voorzitter zou worden. Samen met andere Vlaamsche rechtsgeleerden stichtte hij den ‘Bond van Vlaamsche Rechtsgeleerden’ die, op zijn beurt, de Vlaamsche rechtskundige congressen in het leven zou roepen en tot aan zijn dood bleef hij secretaris van het ‘Rechtskundig Tijdschrift voor Vlaamsch-België.’
Wat mr. Deswarte tijdens den oorlog voor zijn tijdelijk in Noord-Nederland verblijvende landgegenooten deed, hoef ik hier ongetwijfeld niet in herinnering te brengen.
In Februari 1915 stichtte hij, te Amsterdam, het weekblad ‘De Vlaamsche Stem’, waaruit hij zich echter in Augustus van hetzelfde jaar nog om politieke redenen zou terug trekken. Maar na den oorlog stond hij onmiddellijk weer in de eerste gelederen van de voorstanders der vernederlandsching van de Gentsche Universiteit en de vervlaamsching der openbare besturen in het Vlaamsche land. Geen Vlaamsch Wetenschappelijk Congres of hij was er bij als inrichter of spreker, geen Vlaamsche herdenking, geen Guldensporenviering of mr. Deswarte wist, denzelfden dag, in vier of vijf steden of dorpen het goede Vlaamsche woord, het woord dat schoone heroïsche beelden opriep en tot het diepste van het volksgemoed doordrong, te verkondigen. Vóór enkele weken nog verdedigde hij, met groote welsprekendheid, in den Belgischen Senaat, het standpunt van het Algemeen Nederlandsch Verbond inzake de toepassing, welke dient gegeven te worden aan de Ned.-Belgische intellectueele overeenkomst en wie het jongste Meinummer van ‘Neerlandia’ doorliep, zal gelezen hebben, met welke medesleepende geestdrift hij, bij de opening van de dit jaar te Leuven gehouden Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen, zijn heele rede aan de intellectueele toenadering van Noord en Zuid wijdde, de Vlaamsche en Nederlandsche Congressen beschouwend als het tastbare bewijs, dat de wetenschap, door de Vlaamsche en Noordnederlandsche gestudeerden beoefend, niet bijzonder Vlaamsch onbijzonder Hollandsch, maar algemeen Nederlandsch is, zooals gansch onze kultuur en beschaving het zijn.
Nimmer deed het bestuur van tak Brussel van ons Verbond, vooral in de eerste moeilijke jaren der wederoprichting, beroep op de medewerking van mr. Deswarte, of ze werd immer met de gulste belangeloosheid verleend.
Ook in andere omstandigheden nog mocht blijken, dat hij zijn Grootnederlanderschap niet als een ij del woord beschouwde. Geen schooner lof kan dan ook rondom zijn herinnering worden gevlochten dan die, welke vervat is in deze simpele woorden: ‘Hij was een goed, edel en rechtschapen mensch, een plichtgetrouwe Vlaming en een ware zoon van den Nederlandschen stam.’
M.L.