De Taal.
De Spellingscommissie van de ‘Suid-Afrikaanse Akademie’ is gereed gekomen met haar verslag. Het is een lijvig boek, uitslag van een onderzoek benevens aanbevelingen betreffende kwesties als de erkenning van den onvolmaakt verleden tijd, de verbuiging van het bijv. nw., de vervoeging der werkwoorden, de wisselvormen, anglicismen en dergelijke. Ook is aandacht geschonken aan de bijbelvertaling en bastaardwoorden. Leden der commissie zijn de heeren Gustav Preller, Jochem van Bruggen (de schrijver van ‘Ampie’) en dr. Engelbrecht.
Een ander teeken van vooruitgang is de oprichting van een debatvereeniging te Durban, dus in het sterk Engelsche Natal waar Engelsch sprekende Spoorwegambtenaren gelegenheid zullen hebben, zich te oefenen in het Afrikaansch als omgangstaal. Het is een stichting van den heer P.W.J. Groenewald B.A., een geestdriftig jong Afrikaner, die een jaar geleden door het Spoorwegdepartement tot onderwijzer was benoemd. Met deze debatvereeniging beoogt hij tweeërlei: zijn leerlingen in den kortst mogelijken tijd te bekwamen, om ook het mondelinge examen in het Afrikaansch af te leggen en daardoor aan de voorschriften op de spoorwegen te voldoen en ten tweede, bij de leerlingen liefde voor het Afrikaansch op te wekken, zoodat zij mettertijd volkomen tweetalig worden en daardoor kunnen medewerken aan de vorming van een zijn eigen taal sprekend Afrikaansch volk.
Van veel belang, in dit verband, is verder de vraag naar Afrikaansche boeken.
Die Weste heeft bij navraag van den plaatselijken bibliothecaris vernomen, dat van 1 Juli 1926 tot 30 Juni 1927 11,214 Afrikaansche en Nederlandsche boeken gevraagd zijn, tegen 90,476 Engelsche. Daaronder waren 1,236 romans. In 1923 werden slechts 554 Nederlandsche en Afrikaansche romans gevraagd, zoodat groote verbetering te bespeuren valt. In tusschen kon de leeslust beter zijn. In Zuid-Afrika, gelijk overal, vertoont zich een verflauwing der belangstelling in dit opzicht, die gelijken tred met de onbelangrijkheid der voortbrenging houdt. ‘Geen nuwe digter of prosaskrijwer’, zoo verklaart dr. P.C. Schoonees in een der bladen, ‘het die volk of althans 'n gedeelte van die volk in beroering gebring deur 'n skepping wat bo die gewone middelmaat staat nie.’ Nochtans blijkt uit het overzicht, hetwelk hij laat volgen, dat er wel degelijk zeer bekwame en veel gelezen dichters en schrijvers zijn als Visser (‘Rose van Herrinnering’), Langenhoven, ‘Aan Stille Waters’, een dagbladrubriek, ‘Donker Spore’, ‘Skaduwees van Nasaret’, een door de Academie bekroonde brievenbundel en ‘Wagtende Wêreld’), Jochem van Bruggen (‘Ampie’ II), Sangiro (‘Diamantkoorts’) Marie Linde (mej. Bosman, met ‘Onder Bevoorregte Mense’) e.a.