Rotterdam.
De voordracht over de Taal van Gezelle, welke prof. De Vreese 25 Jan. voor deze afd. hield en van welke we in het Febr. nr. reeds met een enkel woord melding maakten, ging uit van het nieuwe verschijnsel in de Vlaamsche letterkundige wereld: dat het geslacht, dat ongeveer van 1900 af voor Vlaanderen is geworden, wat de tachtigers voor Nederland zijn geweest, de Nederlandsche uitgeverswereld voor zijn werk belang heeft weten in te boezemen, ja haar zelfs heeft weten te veroveren.
Daaraan dankt de Zuidnederlandsche letterkunde voor een niet gering deel de populariteit, die ze langzamerhand in het Noorden verworven heeft. Gevolg: de Noordnederlandsche wereld is gaandeweg gaan meenen, dat de taal, die zij bij de hedendaagsche Zuidnederlandsche dichters en schrijvers zwart op wit gedrukt ziet, werkelijk de taal is, die het Vlaamsche volk spreekt. Deze meening is echter onjuist en gevaarlijk. Dat is vrijwel in elken schrijver aan te wijzen; om verschillende redenen deed de spreker het in de taal van Gezelle. Prof. De Vreese, die Gezelle persoonlijk zeer van nabij gekend heeft en zeer bewondert, gaf eerst eenige mededeelingen over Gezelles gesproken woord: Gezelle sprak vrijwel geregeld Westvlaamsch, eigenlijk Brugsch. Daarna gaf hij een overzicht van de taalkundige opvattingen, die Gezelle in zijn jonge jaren huldigde (denkbeelden, die de dichter in de laatste jaren zijns levens opgegeven heeft) en toonde aan, dat die opvattingen verkeerd en tóén reeds verouderd waren. In een uiteenzetting met talrijke voorbeelden uit de werken van den dichter bewees spr., dat Gezelles taal een kunstmatige taal is, waarin oude en nieuwe woorden en vormen uit alle hoeken der Ned. gewesten en zelfs daarbuiten, voorkomen; de taal van een groot kunstenaar, die treft door de welluidendheid van haar rhytme en door den rijkdom aan woorden, maar een taal die in geen geval kan doorgaan voor een volkstaal, laat staan voor de taal van het Vlaamsche volk. Spr. lichtte zijn betoog op oorspronkelijke wijze toe door uitvoerige mededeelingen over de boeken uit de 16de en 17de eeuw, die Gezelle gelezen en waaruit hij uittreksels heeft gemaakt; het bleek, dat het op de bladzijde af aan te wijzen is, waar Gezelle vele van zijn woorden heeft gevonden.
Tot besluit herinnerde de spreker aan de impopulariteit van Gezelle in diens eigen land: dat lag aan de techniek van zijn verzen, maar ook en vooral aan zijn afwijken van het algemeen Nederlandsch. Het op den voorgrond stellen van het dialect - of van wat daarvoor moest doorgaan - gaf Walen en Franskiljons een wapen in handen. Gelukkig heeft het particularisme de nederlaag geleden; met de tijdelijke impopulariteit van mannen als Gezelle is de overwinning van de voorstanders van de cultureele eenheid van Noord en Zuid niet te duur gekocht. De jongere philologen, die verkondigden dat het Algemeen Beschaafd van Noord-Nederland ook door de Vlamingen dient overgenomen te worden, zijn juist diegenen geweest, die Gezelle in eere hebben hersteld, want zij erkennen, dat elke kunstenaar het onbeperkte recht heeft om in zijn kunstenaarstaai dié woorden te gébruiken, die hij noodig acht om uit te drukken, wat in hem is, en zij zijn niet moe geworden erop te wijzen, dat eenheid verscheidenheid niet uitsluit.
Ten slotte wees spr. erop, dat Gezelle nooit grooter kunstenaar is dan als hij zijn gedachten en gevoelens in onvervalschte volkstaal uitdrukt: als voorbeeld droeg hij het bekende ‘'t En zal’ voor.
De zaal was gevuld met een zeer belangstellend publiek, dat warm instemde met den dank, door den voorzitter der Afd., prof. Sneller, aan prof. De Vreese gebracht.