De Nederlandsch-Belgische intellectueele overeenkomst.
Op de 18 December te Antwerpen gehouden vergadering van het bestuur der Groep Vlaanderen, is de volgende motie eenstemmig aangenomen:
‘Het bestuur van de Groep Vlaanderen van het Algemeen Nederlandsch Verbond,
kennis genomen hebbend van de samenvatting van den inhoud van het onlangs te Brussel onderteekend Nederlandsch-Belgisch accoord, zooals dit door het Belgisch departement van Buitenlandsche Zaken aan de pers werd medegedeeld;
zich aansluitend bij de motie van tak Brussel;
dringt ten zeerste aan bij de Belgische regeering, dat de Belgische afdeeling der officieele commissie, welke met de toepassing en verdere uitwerking van dit accoord zal worden belast, voor hare betrekkingen met de Nederlandsche afdeeling en verder met de commissie zelf, geen andere taal dan het gemeenschappelijke Nederlandsch gebruike;
verzoekt de Belgische regeering het aantal uit te wisselen onderwijskrachten en ook het aantal reisbeurzen te willen vermeerderen en tevens, daar met Frankrijk toch reeds geen andere dan in de Fransche taal lesgevende leeraren kunnen worden uitgewisseld, voor de uitwisseling met Nederland alleen Nederlandsch sprekende en in het Nederlandsch lesgevende leeraren in aanmerking te laten komen, welke bepaling ook zou dienen te gelden voor de toewijzing van reisbeurzen voor uitzending, aan studenten;
drukt den wensch uit het vraagstuk van de gelijkstelling der universitaire diploma's, waarvan in het accoord geen sprake is, niet uit het oog te zien verliezen;
en besluit deze motie over te maken aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, den Belgischen Minister van Buitenlandsche Zaken, den Belgischen Minister van Kunsten en Wetenschappen (Onderwijs), de Voorzitters van Kamer en Senaat en de pers.’