Wat wij kunnen.
De Nederlandsche minister Beelaerts van Blokland kwam, zag en overwon. Hij stelde te Genève een vergelijk tusschen de twistende buurstaten Polen en Litauen op, waarin kort en krachtig verklaard werd: tusschen leden van den Volkenbond kan geen oorlogstoestand bestaan. Logisch of niet? Geen speld tusschen te krijgen! In enkele dagen werd men het eens, moest men het eens worden. En elke twistzoekende buurstaat kan het zich voor gezegd houden.
De Nederlandsche diplomatie heeft met deze overwinning een zeven-mijlsstap gedaan naar herwinning van haar wereldfaam.
De groote Amsterdamsche bankiers leken ons van oudsher de uitgeslapenste en voorzichtigste ter wereld. Een Amerikaansch blad blijkt thans dit ook te hebben ontdekt.
Het Handelsblad ontving een knipsel uit een te Boston verschijnend blad, dat het volgende schreef:
‘Wanneer Winston Churchill zegt, dat Engeland een tijd van meer welvaart tegemoet gaat, dan bestaat altijd de mogelijkheid, dat hij hoop met werkelijke overtuiging verwart. Fransche, Italiaansche en Duitsche uitlatingen van dien aard dient men met dezelfde reserve te aanvaarden.
Maar als de voorzichtige Nederlandsche bankiers zeggen, dat Europa gezonder is, dan beteekent dit veel. Amsterdam meent reden te hebben te gelooven, dat het Continent niet over de moeilijkheden heen is, maar dat 1928 het beste jaar op zakengebied belooft te worden sedert het einde van den oorlog. Deze hoopvolle uitlating is meer waard dan de meeste soortgelijke voorspellingen, daar de Nederlanders meer weten van zaken dan de meeste Europeanen....’
Het is niet heelemaal rechtvaardig, een staatsman tegenover een zakenman te stellen. Maar op zichzelf beschouwd is de lof aan de kundige, sekure en toch zoo vlotte Nederlandsche bankiers ten volle verdiend.
Aan het Nederlandsche beleid in O. Indië is hulde gebracht door een Britsch-Indischen hoogleeraar.
In een voordracht te Batavia over de grondslagen der Indische beschaving heeft Prof. Dr. Kuniti Kumar Chatterjee, hoogleeraar te Calcutta, erkend, dat de Nederlanders veel meer invloed op de ontwikkeling der inlandsche bevolking hunner koloniën hebben kunnen oefenen dan de Britten, wier gebrek aan sociaal aanpassingsvermogen een groot beletsel vormt voor een diepere indringing in het geestelijk en godsdienstig leven. De Java-Bode noemde dit een niet gering compliment, zij 't onrechtstreeks, voor onze kolonisatie-politiek.