der gedeeltelijk vernederlandschte Universiteiten van Gent en Leuven). Op zich zelf hadden de heer en mevrouw Biermans natuurlijk het recht aan hun stichting een anti-Vlaamsch en annexionistisch karakter te geven en studiebeurzen toe te kennen aan om het even welk leerling of student, maar toen vernomen werd, dat de Belgische kroonprins bij de inwijding zou aanwezig zijn en de minister van buitenlandsche zaken Vandervelde er het woord zou voeren, wat gelijk stond met een ambtelijke bekrachtiging van de anti-Vlaamsche handelwijze der stichters, stak de Vlaamsche pers het hoofd op. Het Hof en de regeering geraakten fel onder den indruk van de in het Vlaamsche land gerezen verontwaardiging en, naar het heet, liet prins Leopold telegrafisch weten, dat hij van de reis naar de Fransche hoofdstad afzag, indièn de beperkende bepaling in zake de Vlaamsche studenten niet werd geschrapt. Het antwoord was, dat deze bepaling zou worden geschrapt, zoodat de plechtigheid kon doorgaan; maar achteraf verschenen toch nog, in sommige Parijsche bladen, artikels, waaruit zou blijken, dat er, voor wat de studiebeurzen betreft, niets is veranderd.
Ligt in dit alles, voor Vlamingen en Noord-Nederlanders en allen, die tot den Nederlandschen stam behooren, niet tegelijkertijd een voorbeeld en een les besloten? En is het oogenblik niet aangebroken om, zoowel in den schoot van het A.N.V. als daarbuiten, naar middelen uit te zien, ten einde voor de Nederlandsch sprekende studenten, in een Universiteitsstad van ons stamland, Noord-Nederland, een gelijksoortige stichting in het leven te roepen? Wie vat het aan, met ons, voor de ieugd en de hoop van den Nederlandschen stam in Vlaanderen?
M.L.