Ned.-Indië.
Pawiro. Zwerftochten door Indië, door L.H.C. Horsting, adjuncthoofd Triangulatiebrigade Topografische Dienst, met Een woord vooraf door L.C. Westenenk, oud-lid van den Raad van Ned. Indië.
Uitgave van ‘Adi-Poestaka’. Den Haag.
Wanneer wij de uitspraak van den heer Westenenk: ‘Pawiro is een goed boek’ beamen, dan zou dat zijn om het tweede hoofdstuk ‘Pawiro’ en het laatste ‘Karim, de loods van de Rokan’, waarin eenvoudig en sober worden geteekend, in het eerste de trouwe bediende en reismakker van den schrijver, in het tweede de kalme, moedige en beleidvolle zeeman. De overige hoofdstukken bevatten bijna alle reisbeschrijvingen, die echter te veel op elkaar lijken om telkens weer de belangstelling te kunnen boeien.
De haast ideale verhouding tusschen den heer Horsting en Pawiro pleit zoowel voor den meester als voor den dienaar en Figaro uit de ‘Barbier de Séville’ zou den eerste zeker ‘digne d'être valet’ hebben gevondenGa naar voetnoot1). Natuurlijk heeft de schrijver niet willen zeggen: ‘zoo zijn de Inlanders’, maar ‘zulke Inlanders zijn er’, en dat dit waar is, weten allen, die een stuk van hun leven in Indië hebben doorgebracht, al zullen er velen met schaamte moeten bekennen, dat ze hun ‘Pawiro’ niet zóó hebben gewaardeerd, als waarvan de heer Horsting blijk geeft.
Maar - evenals hier de ‘trouwe dienstboden’ - zulke figuren worden zeldzamer.
Want al is aan den eenen kant onder de Europeanen het besef algemeener geworden, dat Inlanders menschen zijn als wij, niet minder, maar anders, al zijn er meer Horstings dan 40 jaar geleden, de onderdanigheid, die voor zoo'n groot deel de grondslag is van de trouw en de toewijding aan de andere zijde, is aan 't verdwijnen, deels tengevolge van de algemeene ontwaking van het Oosten, deels van de Westersche ontwikkeling, die wij, zooals onze plicht was, den Inlanders gaven. Ook hierin vertoont zich de tragiek der geschiedenis, dat wij de moeilijkheden, die wij nu ondervinden, voor een groot deel zelf in het leven hebben geroepen.
De heer Westenenk heeft gelijk, wanneer hij zegt, dat er van des schrijvers ‘eenvoudig verhaal over den braven Javaan een treffende bekoring uitgaat’, maar het is de bekoring van ‘er was eens’.
B.