Neerlandia. Jaargang 31
(1927)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland.Een Nieuwe Schoonheid - een Nieuw Land.Het mooie boek over de ‘Nieuw-Nederlandsche Bouwkunst’, door prof. ir. J.G. Wattjes samengesteldGa naar voetnoot1) is een openbaring voor wie de nieuwe bouwkunst in ons land tot dusver maar zoo eens te hooi en te gras bekeek en tot de slotsom kwam, dat er wel vaak ‘heel aardig’ maar toch ook dikwijls ‘heel raar’ gebouwd wordt. De veelzijdige Delftsche hoogleeraar, die ons ditmaal de architectuur binnenleidt, heeft aan een rijke verzameling lichtdrukken van woningen, kerken, kantoorgebouwen, een voortreffelijke inleiding toegevoegd, waarin hij de eenheid bij verscheidenheid onzer nieuwe bouwkunst doet uitkomen. Geen jacht naar oorspronkelijkheid is oorzaak van het ontstaan van soms vreemde vormen. Geen onzekerheid of gemis aan leidende beginselen brengt die schijnbare verschillen teweeg. Deze is juist een verschijnsel van overvloed van gedachten, een bewijs van het aanpassingsvermogen van den Nederlandschen bouwkunstenaar aan de wijd uiteenloopende bouwbehoeften van den nieuwen tijd. Zelfs bij schijnbaar lijnrecht tegenover elkaar staande uitersten ziet prof. Wattjes eenheid in den bouwkunstigen hoofdopzet en zeer sterke verwantschap. In tijden van overgang, als de oude vormen niet meer bevredigen, de traditie uitgebloeid is en de kunstzin worstelt, om nieuwe wijzen van uiting te vinden, kan het, naar hij betoogt, gebeuren, dat er een innerlijke scheppingsdrang bestaat, maar dat het daarbij behoorende scheppingsvermogen ontbreekt. Aan deze aesthetische onmacht lijdt evenwel de Nederlandsche bouwkunst niet meer. Na een tijd van volkomen inzinking beleeft zij thans een verheffing, een bloei, misschien niet weelderiger dan de klassieke bloei der Nederlandsche renaissance, maar voor ons twintigste-eeuwers toch belangrijker dan alle bloeitijdperken uit het verleden. Reeds schiep zij geniale vormen, maar verstart daarin niet, ontplooit zich steeds meer, ontwikkelt zich steeds verder. De groote menigte beseft dat niet. Wij zouden wenschen, dat iedereen kon bladeren in prof. Wattjes' boek, welks tweede deel door nog andere zal worden gevolgd, om te kunnen opmerken welk een frissche geest er in de Nederlandsche bouwkunst is gevaren, om te leeren zien en genieten van de prachtige werken, die men vaak zoo gedachtenloos beoordeelt; om zich rekenschap te geven van de schoonheid, die over ons land kwam. In het buitenland, waar ook overal gezocht en gestreefd wordt, weet men reeds, wat Nederland in dit opzicht heeft bereikt. Zoo schreef dezer dagen de heer Richard Graham in de Times, dat de Nederlandsche de eenige nieuwe stijl van bouwkunst is, die in Europa gezien kan worden. ‘De eerste indruk, welken zij geeft, is die van barre, naakte strakheid. Dan begint men de ontzaglijke kracht en eenheid van den stijl te voelen. En een oogenblik later beseft men de unieke schoonheid van deze nieuwe gebouwen’. Ook het boek, dat de heer C.J.A. Begeer voor de tentoonstelling van kunstnijverheid te Leipzig in opdracht van de Ned. K.v.K. voor Duitschland maakte - Dr. G. Knuttel Wzn. schreef de voorrede - kan onze architectuur beter bekend maken. Het zou ons niet verwonderen, wanneer spoedig de roem onzer bouwkunst dien onzer schilderkunst ging evenaren. Voor onszelf, Nederlanders, is deze kunst, die bouwschoon aan natuurschoon huwt, een vreugde voor altoos; zij schept een nieuw land. |
|