Belangstelling voor Ned.-Indië.
‘Wie Indië niet kent, kent Holland niet’. Dagelijks - zoo schreef prof. mr. A.S. Oppenheim in De Locomotief na een kort verblijf in Indië - werd ik hier sterker herinnerd aan dat woord: Holland, niet ‘op zijn smalst’ maar ‘op zijn best’ ziet men in Indië.
Welk volk van - wat zeggen de laatste schoolboeken - 6 of 7 millioen inwoners heeft de kunst verstaan om een eilandenrijk van tientallen millioenen, waarvan slechts een heel klein deel kan lezen en schrijven, te herscheppen tot een wonderlijk goed bewoonbaar, van alle Europeesche beschavingsuitingen, van alle moderne hulpmiddelen voorzien rijk? Ziekenhuizen, die door dat ‘unvollendete’ in Leiden niet worden overtroffen; dokters die hun wetenschap kennen en bijhouden als in de vermaardste universiteitssteden van Europa; verkeerswegen, die ik wilde, dat de rijkswaterstaat uit het moederland eens kwam bekijken; een rechtshoogeschool, waaraan juristen zijn verbonden, die Leiden of Utrecht haar benijden; advocaten, die in ervaring en hooge opvatting voor de beste ‘confrères’ over zee niet onderdoen; een handel en industrie, die wat durf en werkkracht aangaan stellig den Hollander thuis slaan.
Prof. Oppenheim eindigde met te verklaren, zich trotscher te gevoelen dan ooit, Nederlander te zijn.
Een treffend bewijs van belangstelling en bewondering is het boekje van den heer Henri Moreau ‘Le Port de Sabang’ dat wij onlangs ontvingen. Ingeleid met uitspraken van Prof. Treub, Prof. E. Moresco en anderen, aardig verlucht en van een groot aantal kaartjes voorzien, beschouwt het de maatschappelijke en politieke beteekenis der prachtige baai, die Nederland aan den ingang der straat van Malakka bezit. Het werkje is een doorloopende loftuiting, op al wat Nederland daar heeft en verricht. Wat Frankrijk betreft, zegt de schrijver, die blijkbaar graag zou zien, dat Nederland en Frankrijk in het Verre Oosten samenwerkten, ‘als er één haven is in Nederlandsch-Indië, waar Frankrijk en Nederland zich zouden kunnen vereenigen en elkaar begrijpen, dan is dat Sabang’.
Wij mogen gevleid zijn met de hulde, aldus aan Nederland gebracht door een schrijver, die zich groote moeite getroost heeft, om den Nederlandschen arbeid in het Verre Oosten te begrijpen en te waardeeren.
Een derde voorbeeld van belangstelling is het artikel van den heer S. Ferdinand - Lop, dat Le Monde Nouveau opnam in het nummer van 15 Februari over ‘De Hulpbronnen van Nederlandsch-Indië’. De schrijver stelt de beteekenis der Ned.-Indische culturen in het licht. Aldus tracht hij aan te toonen, hoe rijk aan hulpbronnen ‘deze mooie Nederlandsche kolonie is, die aan Frankrijk in vrij groote hoeveelheden onmisbare grondstoffen voor zijn nijverheid verschaft’.
Het is een prachtig erfdeel, dat de vaderen ons nalieten in de Oost - maar wij moeten, naar Goethes woord, het verwerven, om het ons eigendom te mogen heeten.