en waarom de gezondheidstoestand van die volken zooveel te wenschen overlaat, dat en waardoor de geboortecijfers te laag en de sterftecijfers, vooral van kinderen, te hoog zijn, en als een andere Cato besluit hij het verhaal over elke streek, die hij bezocht, met een aanmaning, als waarmee hij zijn inleidend woord eindigt: ‘dat heel het groote Indonesië profiteere van de zege-'ningen, die de Hygiène brengt!’
Tuinarbeid van inlandsche kinderen in Deli.
Het loont alleszins de moeite om niet alleen de ‘prentjes’ te bekijken, maar ook om het geheele boek door te lezen, maar ....moeite kost het. Het is eigenlijk ondankbaar, naast de vermoeienissen en ontberingen, die Tillema op zijn reis te dragen had, te spreken van ‘moeite’ voor den lezer, maar toch zeg ik het. Het is geen aaneengeschakeld verhaal, het lijkt meer op een verzameling losse aanteekeningen, zonder veel verband of samenhang opgeschreven, en de schrijver valt daardoor nog al eens in herhalingen. Hij had m.i. beter zijn doel bereikt door alleen te geven zijn hoofdstuk ‘Het bevolkingsvraagstuk van Nederlandsch-Indië’ en verder de foto's, naar het onderwerp in eenige groepen verdeeld en alle met pakkende onderschriften, zooals hij er bij vele reeds gaf.
Wie nu het boek heeft doorgelezen, krijgt zeer zeker den indruk, dat er aan de gezondheidszorg in de buitengewesten heel veel, in sommige streken alles ontbreekt en, wat de schrijver eigenlijk het ergste vindt, men weet niet, wat er ontbreekt, men heeft geen statistische gegevens, die den weg kunnen wijzen, aan welken kant de zaak het eerst moet worden aangevat.
Dat is alles heel erg, en het is goed en nuttig, dat wij het weten, maar ik heb er op tegen, dat zoo telkens op en tusschen de regels het verwijt te lezen is: Ziedaar nu, Regeering van Indië, de toestand, waarin de volken verkeeren, die aan Uw zorgen zijn toevertrouwd.!
De buitengewesten, vormende een groot aantal, door wijde zeëen van elkaar gescheiden eilanden met een oppervlakte van 55 maal die van Nederland, hebben een bevolking van (naar schatting) nog niet 2 maal de inwoners van ons land. Men kan zich dus eenigszins voorstellen, hoe verspreid over dat gebied die bevolking woont. De meeste dier volken staan nog op zeer lagen trap van ontwikkeling, op elk gebied. En nu rust op Nederland de taak, hen eenige treden te doen stijgen. Het spreekt vanzelf, dat wie één stuk van het leven dier volken bestudeert, tot het besluit komt, dat er op dat gebied nog ontzaglijk veel te doen is. Wie alleen op den landbouw let, vraagt bevloeiïng en landbouwvoorlichting; wie getroffen wordt door de afgelegenheid van vele vestigingen, wil wegen en vervoermiddelen; de opvoeder dringt aan op onderwijs, de hygiënist, zooals Tillema, op gezondheidszorg.
Aan al die wenschen te voldoen is natuurlijk onmogelijk wegens de ontoereikendheid der middelen, dat beseft eigenlijk iedereen dadelijk, zonder nader onderzoek. Maar ook als men rekening houdt met de beschikbare middelen, komt men voor de niet geringe moeilijkheid te staan om te beslissen, welke van die behoeften het meest dringend is, waarbij ook wèl bedacht moet worden, dat verbetering op het eene gebied weinig baat, wanneer niet tegelijkertijd in de gebreken op een ander terrein wordt voorzien.
De bevloeiïngsdienst en de landbouwvoorlichting b.v. zorgen, dat de boer meer product van zijn grond haalt, maar wat baat dat, als er geen weg is om het naar de marktplaats te vervoeren? De kinderen moeten gezond zijn om te kunnen leeren, maar ze moeten tot eenige, zelfs vrij groote geestelijke ontwikkeling zijn gekomen om het nut van gezondheidsmaatregelen in te zien, om zich daartegen niet te verzetten op grond van in ons oog verkeerde zeden en opvattingen.
Dat alles wordt door Tillema te veel uit het oog verloren.
‘Laten we bedenken, dat chenopoduimolie goede medicijn is, rottingolie slechte, dat injectienaald en lancet beter en humaner civilisatie- en pacificatiemiddelen zijn dan bajonet en kapmes!’ Aldus de schrijver in zijn inleidend woord. De tegenstelling is heel pakkend, maar een goede rechtspraak is ook een nuttig ding, en een gezond mensch, die onschuldig in de gevangenis zit, is ook niet gelukkig. En bajonetten, ook voor binnenlandsch gebruik, kunnen - we hebben 't in de laatste weken helaas! weer ervaren - nog niet worden gemist.
‘Men erkent nog niet’, zegt de schrijver, ‘in deze economisch voelende en denkende wereld, dat niet de productie primair is, maar dat de produceerende mensch het uitgangspunt dient te zijn’, m.a.w. dat een goede gezondheidstoestand de allereerste eisch moet zijn. Zeker, wanneer men met een troepje menschen en een grooten voorraad van al, wat ze voor 't leven noodig hebben naar een onbewoond eiland gaat, om dat te ontginnen, dan kan men misschien zeggen: nu eerst rustig acclimatiseeren en zorgen, dat jullie gezond en sterk bent, en dan gaan we aan 't werk. Maar zóó eenvoudig is nn eenmaal het besturen van een overzeesch gebied niet. Die volken in de buitengewesten hebben we daar gevonden; naar lichaam en geest zijn zij achterlijk, door welke oorzaken dan ook, en wanneer Nederland nu tegen de wereld zegt: dat eiland is mijn gebied, dan mag het met die achterlijkheid geen vrede hebben, natuurlijk, maar de middelen ter verbetering moet het vinden door een deel te vorderen van hetgeen andere,