Land en Volk van Ned. Oost-indië.
De aardrijkskundige wandplaten van Nederlandsch Oost-Indië waren een zeer welkom geschenk voor de aankleeding van het kantoor van het Algemeen Nederlandsch Verbond. De heeren J. Koning en D. Wouters hebben in een achttal smaakvol bij P. Noordhoff te Groningen in 1924 uitgegeven, van keurige foto's voorziene boekjes een ‘Handleiding’ bij die platen geschreven met de bedoeling aan de leerlingen onzer lagere en middelbare scholen kennis van onzen Oost bij te brengen. Op zeer verscheiden gebied, zooals uit de titelsder boekjes blijkt:
I. | Het pasarwezen op Java en de Buitenbezittingen (waarom niet ‘buitengewesten?’). |
II. | De Inlandsche landbouw. |
III. | De groote zeehavens. |
IV. | De suikerindustrie. |
V. | De Volksraad. |
VI. | Mooi Indië. |
VII. | In de sultanslanden. |
VIII. | Wajang-spelen. |
De schrijvers en de teekenaar der platen hebben daarmee een verdienstelijk werk gedaan. Elke poging om Indië meer op de Nederlandsche scholen te brengen verdient toejuiching; wij moeten het als een schande voelen, dat het Indisch Onderwijs-Comité niet kon blijven bestaan.
Wanneer de schooljaren al in zoo'n ver verleden liggen, is het voor een leek op onderwijsgebied moeilijk om te beoordeelen, of het aan de leerlingen der lagere en middelbare scholen gebodene inderdaad binnen den kring van hun belangstelling en binnen hun bevatting ligt, of de onderwerpen, in verband met hetgeen overigens verwerkt moet worden, niet te uitvoerig zijn behandeld. In dat opzicht is mijn indruk, dat de schrijvers wel wat te veel in bizonderheden afdalen. Zeer zeker, op de lagere scholen zijn de boekjes eer geschikt voor den onderwijzer om ze te bestudeeren en de hoofdzaken, of het meest pakkende, er uit te vertellen, dan om ze den kinderen in handen te geven. Als leesboek voor de middelbare scholen kunnen ze zeer zeker goeden dienst bewijzen, al zal menigeen de ‘verhandeling’ over den Volksraad met de uitvoerige beschrijving van de zittingszaal, de opsomming van de namen der leden, en de inlassching van bijna het geheele tiende hoofdstuk van het Regeeringsreglement, wel wat droog vinden.
Zooals de schrijvers zeggen, werden de boekjes ‘samengesteld naar bestaande gegevens en persoonlijke indrukken’. Het persoonlijke kan aan de mededeelingen en beschrijvingen een te waardeeren levendigheid geven, - en dat is ook op vele plaatsen het geval -, maar de schrijver is wat heel erg ‘persoonlijk’, als hij in een handleiding, waaruit de jeugd ook leeren moet, dat in Indië menschen van verschillend ras elkaar begrijpend en waardeerend moeten samenwerken, van den Chinees de volgende, ook niet fraai gedachte en gestelde karakterbeschrijving geeft: ‘Hart heeft hij niet; hij is honderdmaal onverbiddelijker dan een Hollandsche pandjesbaas, zelfs