Fransch. Weer zouden de Fransch sprekenden naar de administratieve diensten gaan en zouden de Vlamingen in de vuurzone mogen blijven; weer zouden duizenden Vlaamsche moeders en vrouwen een zoon of echtgenoot beweenen als slachtoffer van de ongelijkheid gevallen; en acht jaar later zouden honderden Vlaamsche oud-strijders, die in een oogenblik van zwakheid, teweeggebracht door den langen duur van den oorlog en de behandeling als minderwaardige zonen van hetzelfde land, mochten hebben gefaald, tevergeefs op het herstel van hunne burgerrechten of zelfs op hunne vrijlating uit de gevangenis blijven wachten.
Kan het anders, of het niet verleenen van amnestie aan oud-strijders en politieke veroordeelden, door regeering en Vorst, ook onlangs niet ter gelegenheid van het huwelijk van kroonprins Leopold met de Zweedsche prinses Astrid, moest, onder de Vlaamsche oud-strijders, waarvan er nog steeds ruim 100.000 in één bond vereenigd zijn, diepe teleurstelling wekken, een teleurstelling, waaraan zij, in een open brief aan het jonge prinselijke paar, eerbiedig maar tevens onbewimpeld, uiting hebben gegeven? Was het, omdat deze gewezen frontsoldaten en andere Vlaamschgezinden zich van het toejuichen der koninklijke familie onthielden, dat niet alleen te Brussel maar ook te Antwerpen - het Vlaamsche Antwerpen! - aan de Scheldekade, op den doortocht van den vorstelijken stoet en in het raadhuis zelf, tien-, twintigmaal meer in het Fransch werd geroepen: ‘Vive le Roi! Vive la Reine! Vive le Prince!’ enz. dan ‘Leve de Koning’ of iets anders? Of voelt het volk, in Vlaanderen, instinctmatig, dat het de Belgische vorsten niet in zijn taal moet toejuichen, omdat deze vorsten zich nog altijd in een kring bewegen, waarin de ziel en de taal van Vlaanderen zoo weinig hebben te beteekenen? En was het niet hetzelfde gevoel, dat verscheidene katholieke Vlaamsche parlementsleden, o.w. de burgemeester van een groote Vlaamsche stad, kort geleden, bij de onthulling van het ruiterstandbeeld van koning Leopold II te Brussel, er blijkbaar toe noopte, bij het vertrek van het koninklijk gezin, hunne eigen taal maar op zak te steken en evenals de Walen en Brusselaars ‘Vive le Roi! Vive la Reine!’ te roepen?
De latere gschiedschrijver, die de huidige toestanden uit hunne gevolgen zal trachten af te leiden, zal zich ongetwijfeld afvragen, of het in het koninkrijk België - ook dat van na den oorlog - steeds een stelsel was het Vlaamsche volk en het vorstenhuis van elkander te vervreemden. Hoe toch zal hij het anders kunnen verklaren, dat bij het huwelijk van kroonprins Leopold en zijn, tot op het oogenblik harer verloving bijna geheel Fransch onkundige bruid, prinses Astrid van Zweden, alles, op de helft van de rede van burgemeester Van Cauwelaert, te Antwerpen, na, in de Fransche taal geschiedde. De ontvangst in het stadhuis te Brussel, de rede van burgemeester Max, de toespraak van Mgr. Van Roey, aartsbisschop van Mechelen, in de Sinte Goedelekerk, de feestvoorstelling in den Muntschouwburg met alleen Bizet, Gounod en Ravel (dus zelfs niet eens één Waalsch of Vlaamsch toondichter) op het programma, het volksfeest op de Groote Markt, waar een Waalsch cramignon werd gedanst, het gezang in het Brusselsche raadhuis, alles was Fransch, van het begin tot het einde, als waren prins Leopold en prinses Astrid volbloed Franschen, geroepen om eens over een ééntalig, Fransch sprekend volk te regeeren. En evenmin zal dezelfde historicus begrijpen - zoo min trouwens als wij het ten huidige dage doen - waarom nog geen week later, bij de plechtige onthulling van een in de hoofdstad van het rijk opgericht gedenkteeken ter herinnering aan den tweeden koning van de Belgische dynastie, ook alles weer in de Fransche taal moest gebeuren, als gold het de verheerlijking van een Franschen koning door zijn Franschen opvolger en diens Franschen minister-president. De lange redevoering van minister Jaspar was Fransch en werd alleen in het Fransch aan de pers - de Vlaamsche inbegrepen - medegedeeld; het antwoord van koning Albert was Fransch; de ‘Brabançonne’ en ‘Vers l'Avenir’ werden in het Fransch door de Brusselsche
schoolkinderen gezongen, die er - och arme! - ook twee koepletjes van het Arteveldelied, in het Nederlandsch (het eenige Nederlandsch trouwens van de heele plechtigheid) aan toevoegden.
Het opschrift, op het voetstuk van het gedenkteeken aan koning Leopold, bleek in het Latijn te zijn gesteld, vermoedelijk om het niet, ter wille van de tweetaligheid, met een Nederlandschen tekst te moeten ontsieren. En het defilee der troepen van het garnizoen, waarmede de plechtigheid werd besloten, was het defilee van een in het Fransch aangevoerd leger van 60 pCt. Vlaamsche en 40 pCt. Waalsche soldaten, met Fransche commando's en Fransche opschriften op de wagens en kanonnen en tot op de regimentsvaandels, waarop de woorden ‘Vlaanderen’ en ‘Yzer’ onvindbaar waren, maar de met 80 pCt. Vlaamsch bloed bevochten overwinningen als ‘Flandres’ en ‘Yser’ stonden vermeld.
De vreemdeling, die ait alles weet en zag en bijwoonde, zal zelf wel - evengoed als de stambewusten onder de Vlamingen het doen - het bittere, schrijnende besluit hebben getrokken....
M.J. LIESENBORGHS.
Leden, werft Leden!