Neerlandia. Jaargang 30
(1926)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalcommissie.Ingezonden.In het Weekblad van het Recht van Woensdag 10 November 1926 komt een verslag voor van een zitting van den Hoogen Raad der Nederlanden, waarboven wij gaarne als opschrift hadden willen plaatsen: ‘Van de noodzakelijkheid van zuiver Nederlandsch in wetten en verordeningen? De beschouwingen, aldaar gehouden door den advocaatgeneraal, verdienen stellig onze aandacht. Een officier van justitie was in cassatie gekomen van een vonnis der rechtbank o.a. op grond hiervan, dat hij meende, dat perceel de beteekenis heeft van gebouw. De adv.-gen. zegt dan o.m. het volgende: ‘Met de rechtbank ben ik het geheel eens, dat het bezwaar van den Officier van Justitie alleen het gevolg is van een onjuiste opvatting van het begrip perceel. Dit woord toch duidt zoowel etymologisch als in onze wetgeving en ook in art. 6a der Vleeschkeuringswet geenszins een gebouw aan, doch een stuk grond. Dit woord, dat het Nederlandsche woord kavel of kaveling grootendeels heeft verdrongen, is afkomstig van het Fransche woord parcelle,...... Een gebouwd perceel wordt in het Nederlandsch beter aangeduid met pand......’ Wal al moeiten, kosten, zenuwspanning (van den verdachte en raadslieden) zouden er voorkomen zijn, indien de wetgever overal een duidelijk onderscheid tusschen kaveling en pand had gemaakt! Onze taal onderscheidt in dezen beter dan het - isme. Gelukkig is er tegenwoordig meer belangstelling van hoogerhand voor zuiverheid van taal in onze wetgeving. Denk aan de groote verbetering verdachte in plaats van het onzinnige beklaagde van vroeger. H.P.S. Met genoegen nemen wij het bovenstaande op; de inzender getuigt er wederom mee van zijn altijd durende en onverzwakte belangstelling in ons werk. De T.C. | |
Wie heeft het bij het juiste eind?In scherpe tegenstelling niet alleen tot het ingezonden stuk van H.P.S., maar ook tot de feiten zelf staat het volgende, waarbij de T.C. als tusschenpersoon optrad. Een lid Van het A.N.V. schrijft n.l. aan de T.C., dat het bestuur Van een groot lichaam ‘ruimte om niet zal willen afstaan’, op het omslag van het blad voor zijn leden, ‘om er opmerkingen omtrent den Nederlandschen zinsbouw in op te nemen’. Wijl de T.C. steeds aan zulke verzoeken voldoet en ze meestal met goeden uitslag bekroond ziet, gaf zij aan dit verlangen gevolg en nog te liever, omdat de man, die in dezen een groote steun kon zijn, bestuurslid eener afdeeling van het A.N.V. is. Vol verbazing ontving de T.C. het antwoord, dat dit bestuurslid zich ook herhaaldelijk heeft gestooten aan het slechte Nederlandsch in verslagen, vooral uit de zakenwereld; dat hij vindt, dat op de scholen in de eerste plaats dit kwaad moet worden bestreden (hiervan heeft de T.C. het noodige gedaan en doet zij steeds nog!) en opmerkingen in dezen zin bij ouderen van dagen de sympathie voor het A.N.V. zouden verminderen. Op grond van de voorgaande overwegingen kon het bedoelde bestuurslid zijn medewerking in deze zaak niet toezeggen. | |
[p. 28] | |
Tot zoo ver in het kort de inhoud van de gevoerde briefwisseling. Na kennisneming hiervan meldt ons het eerstgenoemde lid, dat de ouderen van dagen de fouten alleen uit achteloosheid (juist en.... in onwetendheid T.C.) maken, terwijl 'mijn doel alleen was hun aandacht op de feiten te vestigen, zonder dat er van aan- of opmerkingen kon worden gesproken (in den geest van Taalzuivering, 5de druk). En.... om zijn plan uitvoerbaar te maken, biedt dit lid aan de T.C. voor 1927 de som van 25 gld. aan, ten einde door middel van aankondigingen in dagbladen en tijdschriften de aandacht op goed Nederlandsch te vestigen. N.S. Aan wiens kant de T.C. staat, behoeft zij zeker niet te zeggen. Ons past hier een woord van welgemeenden dank voor dit mooie aanbod. Zijn er meer zulke leden in het A.N.V., dat zij zich dan ook in zulke klinkende taal tot de T.C. wenden: zij kan geld goed gebruiken en zal het op de gevraagde wijze besteden. | |
Waarom meten met 2 maten?In de Nieuwe Courant van Zaterdag 4 Dec. j.l. valt de heer H. Dunlop den heer Dr. Jan Kalff aan over het gebruik van germanismen in een tafelrede tot den bouwheer van het nieuwe Gymnasium te 's-Gravenhage. O.i. zeer terecht en zijn voorbeelden pakken, dunkt ons. Onomwonden; neen, dit leelijke Duitsche woord bedoelen wij niet; onverholen, onbewimpeld keurt de heer Dunlop doorsnee-Hollanders en een voornaam gebouw af en zegt dan, dat het Fransch ‘uit hoofde van de veel verdere verwantschap der talen veel minder bedenkelijk’ is. Weet de heer Dunlop niet, dat er talrijke Fransche woorden worden gebezigd, waarvan de doorgesneden, och ja gemiddelde Nederlander niet eens meer weet, dat ze Fransche woorden zijn? En Engelsche? Nog steeds meent de T.C., dat ons niet van één zijde taalverknoeiïng dreigt; ons land ligt eenmaal midden tusschen 3 groote volkeren in en van elk hunner komt invloed. Nederland, let op U saeck! | |
Zoo zijn onze manieren,‘Nous nous demandons si la rédaction du menu en français est due à notre présence ou à l'attrait incontestable de la langue francaise dans le monde entier’1) (Berdoche in l'Indépendance beige), dat een Franschman er zich over verbaast, hoe het mogelijk is op een groot, heel groot Nederlandsch reizigersschip zulke dischkaarten aan te treffen! *** Dezer dagen ontving de T.C. de mededeeling, dat een lid in Den Haag een woord voor dischkaart had gezien, dat hem zeer aantrekkelijk leek n.l. tafelkaart. |
|