Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Vertalingen uit Hollandsche Dichters.Onder dezen titelGa naar voetnoot(1) heeft Dr. K. Szalay te Mátyásföld, Hongarije, een boekdeel doen verschijnen met vertalingen van een kleine 150 Nederlandsche lyrische gedichten, uit ouden en ouderen,Dr. KAREL SZALAY
nieuwen, nieuweren, en den nieuwsten tijd. Sedert zijn studentenjaren te Utrecht en te Leiden, een en veertig jaar geleden, heeft hem de Nederlandsche poëzie blijvend geboeid en bekoord en hem - in zijn moedertaal ook oorspronkelijk dichter - tot vertolking gedrongen. Zijn vurig verlangen om die vertalingen gezamenlijk uitgegeven te zien, en aldus zijn volk in zijne eigen liefde en bewondering te kunnen doen deelen, werd door de oorlogsjaren geheel verijdeld, maar nu is het hem door steun van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van de Nederlandsch-Hongaarsche Vereeniging en van particulieren mogelijk gemaakt den keurbundel in dit jaar te laten drukken; begin-October laatstleden heeft het boek het licht kunnen zien. Een vurige Ode: Hollandiához, en de dichterlijke vertolking daarvan: Aan Nederland, door onzen Vice-consul te Budapest, den Heer J. Vreede, gaan aan de reeks der vertaalde gedichten vooraf. Hoe blijkt uit deze ode - het wordt er trouwens óók in gezegdGa naar voetnoot(2) - dat ook voor dézen Hongaar ons land met zijn schoonheden, zijn dierbare herinneringen en zijn geestelijke schatten, een ‘tweede vaderland’ geworden is. Drie ‘anonieme’ gedichten - twee Middelnederlandsche: Het daghet in den Oosten, en: Het waren twee Coninxkinderen, en een Van den wilden Man - en verder verzen van zeventig verschillende dichters en dichteressen - van Roemer Visscher tot Martinus Nijhoff - uit Nederland, Vlaamsch-België en Zuid-Afrika, vormen den inhoud. Ik behoef - om een indruk te geven van den rijkdom en de verscheidenheid er van - niet alle namen te noemen, maar ik vermeld hier wel de meeste en de voornaamste, groepsgewijze. Eerst de ouderen: Bredero, Cats, Hooft, Huygens, Kamphuyzen, Reael, R. Visscher, Vondel. Uit de negentiende eeuw en onzen tijd: Beets, Bellamy, Bilderdijk, Bogaers, Boutens, Da Costa, Fr. van Eeden, P.N. van Eyck, De Génestet, G. Gossaert, Ten Kate, Kinker, Kloos, M. Nijhoff, F. Pauwels, Aug. Peaux, Potgieter, A. Roland Holst, H. Roland Holst-v.d. Schalk, A. Salomons, Adama van Scheltema, Staring, Hel. Swarth, Alb. Verwey, Jacq. van der Waals. Uit Zuid-Nederland: Antheunis, René de Clerq, Frans de Cort, Jul. de Geyter, Guido Gezelle, de gezusters Loveling, Pol de Mont, V. de la Montagne, Alice Nahon, Vuylsteke. En de Afrikaanders Celliers en Leipoldt. De volgorde der gedichten in den bundel is chronologisch, maar op de gedichten volgen eenige bladzijden met ‘Letterkundige Aanteekeningen’, waarin de dichters alphabetisch besproken worden.
‘Indien mijn bundel den band mag versterken van warme, reeds eeuwenheugende vriendschap tusschen het edele Nederlandsche volk en de Hongaarsche natie, dan zal dat de schoonste belooning van mijn moeite zijn’. Zoo besluit Dr. Szalay zijn voorrede. Is die wensch niet al te bescheiden? Moet niet heel ‘Groot-Nederland’ hem dankbaar zijn, dat hij door van 't beste van zijn dichters en dichteressen in 't Hongaarsch te vertolken en te vereeuwigen, de Nederlandsche Muze verstaanbaar en onvergetelijk heeft gemaakt in een haar zoo vreemde taal? Leiden, 28 October 1925. A. BEETS. |
|