Dietsche Kantteekeningen.
Nederlandsch te Brussel.
Prof. Kern heeft gezegd: ‘wij moeten onze taal overal gebruiken, waar dit zonder zelfoverschatting kan geschieden’. In alle opzichten kan dit woord ter harte genomen worden door Nederlanders, die Brussel bezoeken, waar, gelijk juist in ons Septembernummer werd aangeteekend, een gelukkige kentering is ontstaan ten opzichte van onze taal.
Een ergerlijke verrassing was het daarom, in de rubriek Toerisme in de Haagsche Post van 29 Augustus den raad te lezen, gegeven aan Nederlanders, die Brussel bezoeken: dringt den Brusselaars de Nederlandsche taal niet op!
‘Onthoud er u van, zegt de schrijver, den Brusselaars de Nederlandsche taal op te dringen. In Belgiës hoofdstad is het Vlaamsch de taal van de lagere volksklasse en de Brusselaar heeft er een broertje aan dood, zich in dit idioom met een vreemdeling te onderhouden. Vooral wanneer die vreemdeling een Hollander is, die een zekeren spot of minachting niet kan onderdrukken, wanneer dit voor hem niet aangename dialect, n.l. het Brusselsch Vlaamsch, zijn oor treft. Zoekt ge hulp of medewerking van een Brusselaar of Waal, tracht u dan in het Fransch uit te drukken, ook al is uw kennis van die taal niet zeer voldoende. De Belg waardeert het, als hij de poging, die voor hem goeden wil beteekent, aanwezig ziet.’
Het is moeilijk een averechtscher raad te bedenken.
Dat hij verschijnt in een veelgelezen blad als de Haagsche Post, wijst aan. hoeveel er nog voor het A.N.V. te doen valt. Niemand kan in Vlaanderen reizen zonder op te merken, dat onze landgenooten zich maar al te vaak naar dien raad gedragen, terwijl andere volken, fier op hun taal, deze niet wegmoffelen, waar dat niet onvermijdelijk is.
De stand van den Nederlandschen gulden heeft het gevolg gehad, dat meer dan ooit Nederlanders België bereizen.
Vanzelf kwam onze taal daardoor meer op den voorgrond. Dit is de meening van vele Nederlanders zoowel als van te Brussel wonende Vlamingen. Vóór den oorlog moest iemand stijf op zijn stuk staan, om met Nederlandsch toe te komen. Nu beijvert men zich in winkels, eetgelegenheden, hotels, trams, om ons in onze eigen taal te woord te staan. Het is stellig onjuist, dat Nederlandsch spreken den Nederlander kwalijk wordt genomen. Brussel zit vol Waalsche en Fransche eethuis- en winkelbedienden; met die menschen moet men Fransch spreken, maar, als men Nederlandsch spreken wil, roepen zij al heel gauw de hulp van een Vlaamsch vakgenoot in. Het moge waar zijn, dat de Brusselsche tongval ons niet aangenaam klinkt; de jammerlijke onderwijstoestanden hebben het gevolg, dat de Brusselsche man uit het volk weinig van beschaafd Nederlandsch af weet. Maar duizenden Vlamingen in Brussel spreken voortreffelijk Nederlandsch en over 't algemeen stijgt het peil van de Vlaamsche omgangstaal.
Wanneer er goede raad gegeven moet worden, kon de Haagsche-Post-schrijver zich misschien eens richten tegen die neiging van Nederlanders, waarover hij het heeft, om voornaam te doen, wanneer een Vlaming zijn best doet, om zich in de ons gemeenschappelijke taal verstaanbaar te maken.