Onze Taal in den Vreemde.
Onder deze titel heb ik in het Meinummer van de Nieuwe Taalgids een artikel geschreven, waarin ik tracht aan te tonen dat voor de verbreiding van onze taal in den vreemde, vereenvoudiging van de spelling een onafwijsbare noodzakelikheid is. Met begrijpelike belangstelling heb ik het hoofdartikel van de Heer de Kanter in het nummer van Neerlandia van de vorige maand gelezen. En de ervaring dat ook het Hoofdbestuur van het Verbond die noodzakelikheid, of altans wenselikheid, inziet, deed me genoegen. Weliswaar was de strekking van de brief van 1922 aan de Minister van Onderwijs mij bekend, maar ik wist niet, dat het belang van vereenvoudiging voor de verbreiding van onze taal zo sterk door het Hoofdbestuur werd gevoeld, als uit het hoofdartikel van de vorige maand schijnt te blijken. Ofschoon ik als taalkundige het met vrijwel alles, wat de heer de Kanter over taalontwikkeling of taalgebruik schrijft, oneens ben, hebben wij op het gebied van spellingvereenvoudiging een gemeenschap van denkbeelden, die alle gedachtenwisseling niet van te voren tot onvruchtbaarheid veroordeelt. Ik waag het daarom een plaats te vragen voor de volgende beschouwing.
Wanneer wij de gebruikelikste spelling van onze taal een beletsel achten voor de verbreiding ervan, eist het gezond verstand dat wij een antwoord geven op de vraag, waar de moeilikheid van onze spelling dan in zit. Immers, de Engelse spelling is in menig opzicht veel dwazer dan de onze: en toch is die spelling geen hinderpaal van betekenis, noch voor vreemdelingen, noch voor Engelsen. In het bovengenoemde artikel tracht ik, ook op grond van mijn ervaring als schrijver van een leerboek van onze taal voor Engels sprekenden, aan te tonen, dat de eigenlike moeilikheid zit in onze kunstmatige verbuiging; al het andere is bijzaak. Wil men dus een prakties gevolg, dan moet men die kunstmatige verbuiging afschaffen, en tot een natuurliker verhouding van schrijven en spreken terugkeren, zoals in het Engels bestaat.
Is het Hoofdbestuur ook van die mening, dan rijst de vraag, wat het voorstelt in die richting te doen. Met een brief aan een minister, die het bijltje er bij neerlegt zodra hij merkt, dat hij niet zijn eigen zin kan krijgen, gevolgd door een artikel in Neerlandia drie jaar later, schieten we niet op. De meeste voorstanders van vereenvoudiging onder taalkundigen hebben gemeend, dat de beste weg was de nieuwe spelling gezamenlik vast te stellen, en dan in de praktijk te gebruiken. Dat is nu een twintig jaar lang gedaan en het gevolg is niet schitterend. Weliswaar neemt het gebruik van de nieuwe spelling toe, maar het is de Minister toch gelukt de spelling buiten de school te houden, ofschoon een grote meerderheid bij het onderwijs voorstander van de invoering is.
Nu heeft de heer de Kanter bezwaren tegen de voorgestelde vereenvoudiging; ik ook. Maar aangezien ik mij niet in staat acht een vereenvoudiging voor te stellen, die meer kans heeft op algemene instemming, aanvaard ik de voorgestelde regeling. Mijn vraag is nu: Meent het Hoofdbestuur een spelling te kunnen voorstellen, die meer kans heeft aanvaard te worden, terwijl die spelling voldoet aan de beginselen, die aan de vereenvoudiging, ook met het oog op de verbreiding van onze taal in den vreemde, moeten worden gesteld?
Welke praktiese weg heeft het Hoofdbestuur ingeslagen of denkt het in te slaan, om eindelik het doel te bereiken?
Amersfoort.
E. KRUISINGA.
Naschrift. Deze aangelegenheid zal bij het Hoofdbestuur aan de orde worden gesteld.
d.K.