Vlaanderen.
Vlaamsche toestanden.
X.
In den strijd der Vlamingen voor het behoud en de bevordering van hun eigen aard, wezen, taal en cultuur, is het universiteitsvraagstuk sedert bijna dertig jaar reeds een factor van groot, ja schier overwegend belang. Hiermede bedoel ik niet alleen de pogingen, langs parlementairen weg gedaan, na een voorbereiding van het terrein door middel van volksvergaderingen, openbare debatten, verspreiding van propagandaschriften en artikelen in de dagbladpers, om tot de vernederlandsching te geraken van een der twee Belgische rijksuniversiteiten, die van Gent namelijk, maar ook de vorming van een nationalen geest en het scheppen van een eigen gemoedsatmosfeer onder de Vlaamsche studenten die, later, als leiders van hun volk, naar den geest en in die atmosfeer zouden handelen. Vlaanderen immers heeft niet genoeg aan een onderwijs: lager, middelbaar en universitair, dat alleen maar Vlaamsch zou mogen heeten, omdat de lessen en colleges niet meer in het Fransch of in dialect-Vlaamsch, maar in ons algemeen gangbaar beschaafd Nederlandsch worden gegeven. Vlaanderen heeft noodig een eigen onderwijs, dragend zijn eigen karakter, steunend op zijn eigen geschiedenis, aangepast aan zijn eigen aard. Het onderwijs in Vlaanderen - het universitaire onderwijs in de eerste plaats - zou Vlaamsch dienen te zijn zooals dat in Noord-Nederland Nederlandsch, in Afrika Afrikaansch, in Frankrijk Fransch, in Engeland Engelsch, in Duitschland Duitsch is, d.w.z. vormend Vlaamsch-bewuste wezens zich lavend aan al de bronnen der beschaving en aldus wordend geestelijkrijker en cultureel-grooter dan de ontaarden, de ontvlaamschte franskiljons die, in het licht van de ware beschaving en ontwikkeling, toch nooit iets meer kunnen zijn dan de eunukken van een vreemde - op zich zelf bewonderenswaardige - cultuur.
Wie dus in Vlaanderen geestelijke afstanden wil meten en even tracht na te gaan of het Vlaamsche volk, op den weg naar de verovering van de natuurlijke basis, waarop, overal elders, bij alle andere volken, het heele gemeenschapsleven is gevestigd sedert dertig, veertig jaar min of meer aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt, kijke zich niet blind op de gebrekkige Nolf-wet en haar zoogenaamde toepassing aan de Universiteit te Gent - rector Heijmans zelf heette dit soort van vernederlandsching ‘schoenlapperswerk’ - of zelfs niet op de, blijkbaar toch met wat meer welwillendheid en overtuiging, vernederlandschte colleges aan de Katholieke Universiteit te Leuven. De objectieve waarnemer zal meer belang hechten aan den geest, die de te Leuven en te Gent studeerende jeugd bezielt, dan aan den onwil en de tegenkanting van Belgisch-officieele of van bisschoppelijke en rectorale zijde.
Terecht trouwens. Want deze geest, medegedragen in het leven na de Universiteit, kan, door zijn propagandistische kracht, zóó sterk worden, dat hij eens alle tweeslachtige en onbevredigende oplossingen beter dan honderd wetten het zouden kunnen, geheel onmogelijk maakt.
Vroeger mocht ik reeds wijzen op de boycot-beweging door de Vlaamsche studenten tegen de niemand bevredigende Nolf-vervlaamsching van een deel der Universiteit te Gent op touw gezet en met succes bekroond. De gebeurtenissen, welke zich sedert het te Leuven, in April 1924, gehouden 9e Grootnederlandsch Studentencongres, aldaar aan de Katholieke Universiteit - de voornaamste van België met haar ruim 3.000 studenten - hebben afgespeeld, stelden ons nogmaals in de gelegenheid te ervaren hoe groot het verschil is tusschen het taalflamingantisme van 't Vlaamsche studentenvolk vóór den oorlog en de heel wat verder strekkende gedachte, die het naoorlogsche geslacht bezielt.
Het kon niet anders of de tegenstelling, welke reeds vroeger de Vlaamsche studenten van de Waalsch-franskiljonsche rectorale overheid te Leuven scheidde, moest, bij een duidelijker naar voren treden van de Vlaamschnationale strekking van het Vlaamsch Hoogstudentenverbond, nog scherper worden en, ten slotte, tot een botsing leiden. Deze botsing kwam naar aanleiding van het op 12, 13 en 14 April 1924 te Leuven gehouden Grootnederlandsch Studentencongres, waar een honderdtal anti-Vlaamsche en fascistische studenten herhaaldelijk tot baldadigheden overgingen, allerlei pogingen in het werk stelden om het congres te doen mislukken, de Vlaamsche en Hollandsche studenten uitdaagden en achtervolgden en, waar ook tot bekroning van het werk, de leider der Waalsche fascistenvereeniging, Colbacq, van achter een op een kier staande deur, naar hij zelf verklaarde ‘uit rassenhaat’, den Vlaamschen student en gewezen frontsoldaat Berten Valleys neerschoot. Drie dagen later werd Colbacq door het gerecht, voorwaardelijk, op vrije voeten gesteld en kort daarop vaardigde de rectorale overheid - na overleg te hebben gepleegd met den Waalschen aartsbisschop van Mechelen, Mgr. Mercier, - een besluit uit, waarbij alle studentenbetoogingen, welke verband mochten houden ‘met politieke- of taalkwesties’, ten strengste werden verboden. Daar van eenig ander dan Vlaamsch vereenigingsleven aan de Leuvensche Universiteit niet veel te bespeuren viel, was het duidelijk dat deze maatregel feitelijk tegen de Vlamingen was gericht. De rectorale overheid achtte het blijkbaar niet noodig Colbacq - trots zijn wandaad - van de lijst der studenten te schrappen en op het proces in de eerste week van April j.l. door de boetstraffelijke rechtbank te Leuven, verzekerde Colbacq, nog altijd niet, officieel, van de Universiteit verwijderd te zijn.
Heel anders was de houding van dezelfde overheid ten aanzien van den voorzitter van het Katholiek Vlaamsche Hoogstudentenverbond, Paul Beeckman, die het gewaagd had in een open brief een woord van verzet te laten hooren tegen wat de Vlaamsche studenten oordeelden te zijn een aanslag van de rectorale overheid op de zelfstandigheid der studentenbeweging, voor welke zelfstandigheid ook vroeger reeds mannen als Dr. Laporta, Dr. Depla, prof. Vliebergh, Mr. Frans Van Cauwelaert en dr. Ernest Claes in de bres hadden gestaan. Beeckman werd onmiddellijk uit de Universiteit gesloten, doch bleef, op algemeen verzoek, voorzitter van het Studentenverbond.
Bij de hervatting van de leergangen in October, legde het bestuur van het Kath. Vl. Studentenverbond, in een eerbiedigen brief aan de Belgische bisschoppen, de grieven der Vlaamsche studenten, die voor zich het recht opeischten, buiten de colleges, de Vlaamsch-nationale gedachte te mogen aankleven en verdedigen, bloot. Een antwoord mocht het bestuur nooit ontvangen. Veertien dagen later echter werden, naar aanleiding van een door Mr. H. Borginon op een algemeene vergadering van het Kath. Vlaamsch Studentenverbond gehouden rede, en de weigering om zekere woorden, van Mr. Borginon, welke verkeerd waren overgebracht aan de rectorale overheid, schriftelijk af te keuren en een belofte van volstrekte en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, op alle gebied, te onderteekenen, ook de ondervoorzitter van het Verbond, Romse, en een ander student, Herbert, van de Universiteit verwijderd.
Op 10 December verbood de rectorale overheid alle deelneming aan een vergadering waar aan den inmiddels herstelden student Vallaeys en de gedachtenis van Dr. Depla, in Nederland gestorven, hulde zou worden gebracht. Ruim 800 studenten stoorden zich niet aan dit verbod en, drie dagen later, ondergingen ook de studenten Lens en Christiaens hetzelfde lot als hun drie reeds genoemde voorgangers.
Naar aanleiding van een solidariteitsbetooging door de vereenigingen van oud-studenten ingericht, werden kort daarop nogmaals drie Vlaamsche studenten: De