Buitenland
Hollandsche landverhuizing naar Brazilië,
II. (Slot.)
Het hoofdmiddel van bestaan is zuivelbereiding. De heer J. Voorsluys, een boerenzoon, in het bezit van eenige acten L.O. en grondige kennis van Landbouw en veeteelt, stond en staat met raad en daad elk ter zijde, die zijn bereidwilligheid inroept, terwijl vader De Geus door allen wordt geacht en geëerbiedigd.
De taaie volharding, waarmede de Hollanders hier op deze kale bergen zich een bestaan hebben weten te verwerven, de uitmuntende hoedanigheid van hun boter en kaas, de stiptheid, waarmede de allermeesten aan de eenmaal opgenomen verplichtingen voldoen, hebben den naam Hollander in den Staat Parana volkomen in eere hersteld.
Hier in Brazilië regeert geen Jan Kompanie, die met ijzeren vuist zijn tuchtelooze broers Jan Gat, Jan Rap en Jantje Goddome dwong tot nuttigen arbeid. Als Jan en Jannetje genoegen willen beleven van kroost in den vreemde, dan moeten ze uitzenden Jan Solide en Jan Cordaat, maar deze niet in uniform. Jan Crediet volgt van zelf, getuige hier in Carambehy. De eerste Hollanders in Conçalves Junior konden de onbegrensde vrijheid niet verdragen en hun aangeboren weerzin om zich te onderwerpen aan orde en tucht, deed hen van kwaad tot erger vervallen.
De Hollanders in Carambehy brachten geen woordenboekje mede van scheldwoorden uit de Rotterdamsche en Amsterdamsche achterbuurten, maar bijna elk gezin had zijn Bijbel.
In de eerste jaren werden des Zondags de godsdienstoefeningen gehouden in een leegstaand huis. In 1915 werd het houten gebouwtje, dat nu 's Zondags dient voor kerk en in de week voor school, in gebruik genomen. Sedert eenige maanden zamelt men in de godsdienstoefening voor een kerk- en schoolfonds in. Zoo gauw genoeg bij elkaar is wordt een nieuw, grooter en steviger gebouw opgericht.
Moge dat toekomstige nieuwe gebouw het zinnebeeld er van zijn, dat ook in Carambehy op schralen bodem bewaarheid wordt: ‘'t Is Holland niet meer vreemd, natuur de wet te stellen.’
Hollanders in het oerbosch aan het werk.
Trots den schralen bodem, het andere klimaat, trots de overtalrijke kleine en groote vijanden van plant en dier en mensch, onkruid, parasieten, giftslangen, roofdieren, trots een omgeving van menschen, met geheel andere opvoeding, godsdienst, taal, zeden en gewoonten, hebben de Hollanders zich hier gehandhaafd.
Tot nog toe hebben zij zich in hun huwelijken van vreemde smetten vrij gehouden. De band, die hen aan 't Moederland hecht, was wel losser geworden, doch nog niet verbroken en zal door de bereidwilligheid van het A.N.V. in het gul verschaffen van leesstof voor oud en jong zeer zeker in hechtheid toenemen.
Moge door verdere briefwisseling: ‘Alle man van Neerlands stam’ blijven ‘voelen zich der Vaadren zonen.’
P.F. MATTHIJSSEN.