Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Dietsche Kantteekeningen.Wat weet men van Nederland?De Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ heeft in een vlugschriftjeGa naar voetnoot1) de uitkomsten in het licht gegeven van een onderzoek naar het onderricht op de scholen in verschillende landen over Nederland. Het is zeer belangrijk, minder nog om de uitkomsten zelf dan vanwege het onderwerp. Hier toch raken wij de kern van vele vragen betreffende de belangstelling in den vreemde in ons land; het oordeel van den buitenlander; den omvang van onze betrekkingen met andere volken. Uit veertien landen in en negen buiten Europa, worden gegevens medegedeeld, welke voor een deel te danken zijn aan de medewerking van het Alg. Ned. Verbond. De verzamelaars - aanvankelijk de heer J. Winkler, later de heer J. Presser - moeten zich veel moeite hebben getroost en we zijn dankbaar voor den voorloopigen uitslag. Nog een of twee verslagen zullen volgen. Over het geheel valt het onderzoek ons mee. Het is bijv. verrassend, dat de schooljeugd in Polen zoo goed over Nederland wordt ingelicht en dat van Chili kan worden getuigd: ‘De wijze waarop de geschiedenis en de aardrijkskunde van Nederland en koloniën in de Chileensche schoolboeken worden onderwezen, laat over het algemeen niets te wenschen over.’ Daarentegen zijn de bevindingen, wat Denemarken, Duitschland, Spanje, Servië, de Unie v.Z. Afrika, enz. betreft zeer matig; is het onderwijs op dit punt in Roemenië werkelijk gebrekkig; missen wij zelfs in Zweden in de geschiedenisboeken de vermelding van de namen van Tromp en De Ruyter; moet van Tsjecho-Slowakije, een opkomend land, getuigd worden, dat ‘sommige schrijvers er maar wat op los leeraren’; moet de kennis van Nederland in Noorwegen bij het groote publiek ‘vrij oppervlakkig’ worden genoemd en treft men overal een aantal onjuistheden aan, die voor een rechtgeaard Nederlander moeilijk te verduwen zijn. Zoo heet bijna steeds Den Haag de hoofdstad, maar eigenlijk is dat wel een beetje onze schuld. Sommige toestanden bij ons zijn aan een vreemdeling niet zoo heel gemakkelijk uit te leggen. Intusschen is het minder erg dat een vreemdeling bijv. de Rijnmonding bij Rotterdam zoekt, dan wanneer hij plaatselijke of tijdelijke toestanden als het voorkomen van koorts in een deel van Noord-Holland, het wonen in ‘trekschuiten’ (woningnood) een algemeen verschijnsel noemt; of geen begrip heeft van de groote beteekenis der Ned. Kunst, Wetenschap en Nijverheid. Onder de ‘Gevolgtrekkingen’ aan het eind van het geschriftje vinden we den uitmuntenden raad niet alleen fouten in schoolboekjes te willen verbeteren maar ‘ook eens na te gaan, of de bronnen, waaruit die boekjes op hun beurt zijn samengesteld, niet diezelfde fouten vertoonen’; n.l. de werken die aan universiteiten en opleidingsscholen voor onderwijzers en leeraren gebruikt worden. Het verslag geeft ons aanleiding tot de vraag, of het niet op den weg der vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ zou liggen, met de regeeringen in overleg te treden over het gebruik in de scholen van een samen te stellen beknopt leerboek over Nederland, waarin al het voornaamste van wat er over ons land te vertellen valt, in onderhoudenden vorm wordt medegedeeld en allerlei bijzonderheden, die wij misschien heel gewichtig vinden, maar die niets toedoen aan de kennis van toestanden, of hoe die zoo geworden zijn, worde weggelaten. Men zou zoo'n boekje in alle beschaafde talen kunnen overzetten, en zoo zou het dan niet meer overgelaten worden aan de verschillende volken, uit ons heden en verleden slechts over te nemen wat zij toevallig er van vernemen of, zooals bijv. de Amerikanen zoo sterk doen: alleen wat in hun kraam te pas komt. | |
Verdere inlijving.In het Julinummer 1924 vermeldden wij, dat de heer J.W. Enschedé in een bundel Duitsche nationale liederen het Wilhelmus opgenomen had gevonden. Later bleek, dat in het werk van een Duitsch kapitein ter zee Michiel de Ruyter genoemd werd ‘ein Niederländer und Deutscher von echtem Schrot und Korn’. In ‘Rembrandt als Erzieher’ wordt Rembrandt voorgesteld als de vleeschwording van den Duitschen geest. Vondel is bij de Duitsche dichters gebracht. We zijn blijkbaar nog niet aan het eind; ook Erasmus is nu ingelijfd. Een lezer van de N.R. Ct. schrijft: In ‘Wider die Pfaffenherrschaft, Kulturbilder aus den Religions-kämpfen des 16. und 17. Jahrhunderts’ van Emil Rosenow vindt men in het 1ste deel een houtsnede van Holbein, voorstellende Erasmus. Onder die plaat staat gedrukt: ‘Erasmus von Rotterdam. Der berühmteste deutsche Humanist’. Inderdaad vonden wij dit op blz. 289 van genoemd werk. Het is ons onverklaarbaar, hoe een geleerd schrijver als Emil Rosenow zijn werk ontsieren kan met een zoo tastbare fout. De lezer der N.R. Ct. voegt hier nog bij, dat in den atlas der Al-Duitschers, uitgegeven te Gotha bij Justus Perthes, Nederland reeds bij Duitschland ingelijfd was; in de lijst der deutschen Grossstädte stonden Amsterdam en Rotterdam boven Berlijn, wat de zuiverheid van de Duitsche bevolking betreft. Straks volgt nog Willem de Zwijger... Is misschien de tachtigjarige oorlog.... is het herstel van Nederlands onafhankelijkheid in 1813.... is heel ons zelfstandig volksbestaan maar een droom? | |
Het daghet in het Noorden.De lijst der dozijnen Afdeelingsuitvoeringen, die den leden van de Maatschappij tot bevordering van Toonkunst elken winter wordt toegezonden, bevat altijd veel Duitsche, minder Fransche en bijna nooit Nederlandsche werken. Leeuwarden maakt ditmaal een gunstige uitzondering. Deze Afdeeling kondigt voor 9 en 10 Februari aan: Kollenbloeme van Tinei, De Lelie en Bij den dood van Conscience van Benoit. Kunnen onze leden op de Afdeelingsbesturen van Toonkunst in dezen niet eens invloed oefenen? De Nederlandsche en Vlaamsche Toonkunst zijn in de oude Maatschappij al zoolang veel te stiefmoederlijk bedeeld. | |
Het Nederlandsch ‘een doode taal’ in Zuid-Afrika.Naar aanleiding van den brief van een Londenschen uitvoer-boekhandelaar in het Nbl. v.d. Boekhandel, ingezonden door den heer Wouter Nijhoff, waarin wordt beweerd, dat het zgn. Hoog-Hollandsch thans een doode taal in Zuid-Afrika is, merkt de drukkerij en uitgeverij J.H. de Bussy op, dat naar hare meening dit oordeel wel wat al te algemeen is. ‘Het is niet tegen te spreken - schrijft zij - dat voor Nederlandsche woordenboeken de markt vrijwel gesloten is, evenals voor lees- en taalboeken voor de lagere school. Wat letterkunde en godgeleerdheid voor de hoogere scholen betreft, worden evenwel nog heel wat Nederlandsche boeken gebruikt. Dit weten de uitgevers, die geregeld onze bestellingen voor Z.-A. ontvangen, zeer goed. Daar onze firma tegenwoordig de belangen van bijna den geheelen Zuidafrikaanschen boekhandel behartigt, voor zoover het de levering van de Hollandsche boeken betreft, gelooven wij beter tot oordeelen bevoegd te zijn dan bovengenoemde Londensche boekhandelaar.’ |
|