Oost-Indië.
Het elfde jaarverslag van het Kartinifonds.
De ontvangst van dit over het jaar 1923 loopende verslag der te 's-Gravenhage gevestigde vereeniging ‘Kartinifonds’ is een welkome aanleiding om de aandacht te vestigen op het vele en goede, dat deze Vereeniging doet voor het onderwijs voor inlandsche meisjes in Indië.
Het ‘vele’ is zeker nog niet genoeg, als men let op hetgeen er nog te doen is, maar het is toch een zeer te waardeeren resultaat, dat deze particuliere vereeniging nu reeds kan wijzen op 5 door haar opgerichte, bloeiende meisjesscholen, te Batavia, Buitenzorg, Semarang, Madioen en Maiang, met 1041 leerlingen. En vrij zeker mag ook wel voor een deel op haar credit geboekt worden, dat de Regeering er zelve in 1918 toe overging om meisjesscholen voor de kinderen des lands op te richten.
De scholen, waarvan in het verslag de gebruikelijke mededeelingen omtrent aantal leerlingen, personeel enz. worden gedaan, zijn opgericht door vereenigingen, welke worden gesteund door het Kartinifonds, terwijl zij bovendien regeeringssteun genieten in den vorm van tegemoetkoming in de bouwkosten, de eerste inrichting, en de bezoldiging van het personeel.
Zij staan gelijk met de Hollandsch-Inlandsche scholen van het Gouvernement, en voor de meeste leerlingen dienen zij als voorbereiding voor verder onderwijs. Van 147 meisjes, die in de laatste jaren het einddiploma kregen, gingen er 34 naar verschillende kweekscholen, 24 naar een Muloschool, 15 naar de Van-Deventerschool te Semarang, en werden er 2 onderwijzeres.
Onder het personeel aan de scholen, te zamen 39 onderwijskrachten, waren - ook een moedgevend verschijnsel - 10 inlandsche onderwijzeressen.
Ofschoon niet rechtstreeks, bemoeit het Kartinifonds zich ook met de Van-Deventerscholen te Bandoeng en te Semarang. Aan het fonds is n.l. het beheer opgedragen van de ‘Mr. C.Th. van Deventerstichting’, die genoemde scholen in het leven riep.
Deze scholen beoogen ‘het Javaansche meisje een opleiding te geven tot ontwikkelde huisvrouw. Het onderwijs is tevens zoo ingericht. dat het einddiploma aan de houdster de bevoegdheid geeft, als Fröbelonderwijzeres op te treden. De cursus duurt vier jaar. Om toegelaten te worden moet de lagere school (H.I.S.) geheel doorloopen zijn.’
Voor de omhoogvoering der inlandsche maatschappij moet dit soort scholen van groote beteekenis worden geacht. Zooals Tillema in zijn ‘Reisbrieven’ in het Koloniaal Weekblad schreef: ‘Voor Indië geen vooruitgang zonder verheffing der vrouw, geen oplossing van het bevolkingsvraagstuk zonder haar hulp.’
Er gaan steeds meer inlandsche jongelingen naar Nederland voor verschillende studiën. Zij zijn hier te lande op den leeftijd, waarop het besef ontwaakt, dat het niet goed is, dat de mensch alleen zij. Geen wonder, dat er zijn, die dan onder Europeesche meisjes een levensgezellin zoeken.
Vele oprechte vriendinnen en vrienden van den inlander hier te lande, hoogstaande inlanders op Java zien dergelijke huwelijken niet gaarne. Op een andere plaats in dit nummer noemde ik den naam van Ismangoen. Ik geloof vast, dat één der redenen van het gebrek aan blijheid en evenwicht in diens leven was, dat hij door zijn huwelijk met een Europeesche vrouw te veel los raakte van zijn familie en zijn rasgenooten.
Maar....ernstige inlandsche jongelieden gevoelen het als een bezwaar, dat zij, op Java teruggekeerd, zoo