Vlaanderen.
Vlaamsche toestanden.
VII.
Onder de vele factoren, welke in Vlaanderen - en hiermede bedoel ik zoowel de provinciën Oost- en West-Vlaanderen als Limburg, Antwerpen en Vlaamsch-Brabant, Brussel inbegrepen - het doordringen van de beweging voor de bevestiging van het bestaansrecht der eigen taal tot in de diepste volkslagen hebben mogelijk gemaakt, neemt het Tooneel ongetwijfeld een voorname plaats in. Banaal of algemeen-menschelijk, boertig of dwaas, al naar de tijden en het midden, gaf het tooneel in Vlaanderen, in den loop der eeuwen, de maat aan van het beschavingspeil of deed het dienst, te zamen met de Kerk, als bolwerk van de door on-Dietsche overheerschers en handlangers van den vreemdeling, in haar laatste stellingen gedreven volkstaal.
Wie naar bewijzen zoekt, hoeft niet eens terug te gaan tot de rederijkers of den Franschen tijd; hij hale alleen het sprekende voorbeeld aan van de - gelukkig - nog zeer talrijke Vlaamsche tooneelvereenigingen, welke, in de Belgische hoofdstad en hare vele voorsteden, trots alles het leven wisten te behouden. In de stelselmatig verfranschte hoofdstad, waar, pas eenige jaren geleden, de laatste Vlaamsche klas door het anti-Vlaamsche stadsbestuur werd afgeschaft, en de Vlaamsche kinderen, tegen alle opvoedkundige beginselen in, door vaak vrij gebrekkig Fransch sprekende onderwijzers en onderwijzeressen worden ontvlaamscht, zóó dat de jeugd, bij het verlaten van de lagere school, een weinig Fransch schrijft en leest, Brusselsch-Vlaamsch blijft spreken in den dagelijkschen omgang, doch geen Nederlandsch boek of zelfs geen Vlaamsch dagblad kan lezen, zijn de Vlaamsche tooneelvereenigingen voor velen die, bewust of onbewust, aan eigen taal en wezen blijven hechten, zoovele verdedigingsposten van het Vlaamsche element tegen de, van hoogerhand bevorderde, opdringende verfransching.
Wat deze vereenigingen voor het voetlicht brengen, is niet steeds van de bovenste plank: uitspraak en spel laten vaak te wenschen over; maar toch valt hier, vooral voor wie de taaie gehechtheid van deze menschen aan den Vlaamschen volksaard weet te beseffen en de gebrekkige middelen kent, over welke zij beschikken, veel te loven en te waardeeren.
In de andere steden van het Vlaamsche land, waar de taaltoestanden op onderwijsgebied gewoner zijn, heerscht een opgewekt tooneelleven, dat vooral in den laatsten tijd, gelijken tred houdend met het groeien van het Vlaamsche bewustzijn en hoofdzakelijk in steden met een bevolking van 30 tot 50.000 zielen, als Mechelen, Leuven, Aalst en Lier, tot een groote ontwikkeling wist te komen. Antwerpen en Gent staan daarbij, betrekkelijk gesproken en hun inwonertal in aanmerking genomen, misschien wel eenigszins ten achter, doch zulks valt, door het aanwezig zijn van officieele schouwburgen, waar het publiek steeds publiek blijft en zelf niet, af en toe, op de planken komt, licht te verklaren.
Wat in dit laatste geval aan wisselwerking verloren gaat, wint de tooneelkunst er echter aan verfijning en beschaving, al zijn deze schouwburgen ook niet steeds geheel van sleur en slenter vrij te praten. Toch is - van een algemeen Nederlandsch standpunt gezien - het bestaan alleen reeds van deze schouwburgen, waar ook wel goede Hollandsche stukken naast vaak niet minder goede Vlaamsche (men denke hierbij in de eerste plaats aan het werk van Herman Teirlinck) worden vertoond, een verheugend iets. Op de planken hoort het Vlaamsche publiek er meestal zuiver, beschaafd Nederlandsch, het komt door de Hollandsche gezelschappen, welke nu geregeld iederen winter, de groote steden in Vlaanderen bereizen, in aanraking met de tooneelkunst uit het Noorden en gaat dan ook belang stellen in de Noordnederlandsche letterkunde, de Noordnederlandsche toestanden en, geleidelijk, het heele Noordnederlandsche leven. Te Brussel, te Antwerpen en te Gent, waar de Hollandsche kolonie, dank zij het standvastige streven van de knappe bestuurders der Kon. Nederlandsche Schouwburgen, de heeren Jan Poot, dr. O. de Gruyter en Van Rijn, den weg naar deze Vlaamsche tooneelzalen heeft gevonden, is de aanraking tusschen Vlamingen en Hollanders in aanzienlijke mate breeder en inniger geworden; ook niet-officieele schouwburgen als de Volksschouwburg Folies Bergère, te Brussel, onder de voortvarende leiding van den heer Kindermans en het Volksgebouw, een sociaal-democratische onderneming, te Antwerpen, droegen daartoe het hunne bij.
Een bijzondere plaats neemt het Vlaamsche Volkstooneel, op dit gebied, in. Gesproten uit het door dr. O. de Gruyter aan het Yzerfront, tijdens de oorlogsjaren, opgerichte Vlaamsche Fronttooneel dat - door sommige militaire overheidspersonen met alle middelen - meest onderduimsche echter - werd tegengewerkt, heeft het Vlaamsche Volkstooneel, na den oorlog, eerst onder de leiding van dr. O. de Gruyter zelf, later van zijn broeder Lieven, tot in de kleinste steden en vlekken van het Vlaamsche land, goede tooneelkunst laten zien. De openluchtvoorstellingen van het Vlaamsche Volkstooneel - men herinnere zich de jongste vertooning van Dr. Wildgans' ‘Kaïn’ te Sinte Maartens Laathem - zijn ware, door duizenden bijgewoonde kunstgebeurtenissen geworden. Wat het Volkstooneel reeds heeft verricht, is ongetwijfeld veel, doch het wil ons, in zijn nieuwen vorm - voortaan echter als katholieke schouwburgonderneming - blijkbaar nog heel wat meer brengen. Johan de Meester Jr., de Noordnederlandsche tooneelkunstenaar, wil een tijdeigen nationaal-Vlaamsche stijl en regie scheppen en een nieuwe periode voltrekken in de Vlaamsche tooneelbeweging. Volgens het plan van Wies Moens, die secretaris van het V.V. blijft, ‘zal er een zuivering van de spellijst plaats hebben en niet het minst zal dat een artistieke zuivering zijn, waardoor het ideëele zal worden verkozen boven het vlak-alledaagsche, het geestelijke boven de armzalige werkelijkheid. Het Vlaamsche Volkstooneel wil een eigen lijn doen loopen door al wat het biedt: de lijn van de gothiek en van de vroede middeleeuwen doorgetrokken tot haar tegenwoordige ver-