Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Congres inzake Neerlands volkskracht.We bewijzen, schrijvende over dit door de werkzame Afdeeling 's-Gravenhage zoo goed voorbereide en naar wensch geslaagde Congres, misschien te veel eer aan een paar betweters, door in de beknopte ruimte, die ons ten dienste staat, allereerst aandacht te schenken aan hun kritiek. Maar ze geeft ons juist gelegenheid de bedoeling van het Congres in 't ware licht te stellen. ‘Het Vaderland heeft natuurlijk het recht het Congres niet geslaagd te achten, - dat kan een kwestie van smaak zijn - maar noch de kranige oefeningen der Nederlandsche vliegtuigen boven de zee op dien schoonen Scheveningschen Vrijdagmorgen, noch het pleidooi van den heer Elout voor weerbaarheid, kon wien ook het recht geven te beweren, dat de waar niet in overeenstemming was met het uithangbond, dat bedoeld was ‘positie te nemen tegen de ontwapeningsdenkbeelden van prof. Van Embden’, m.a.w. dat het Congres onder valsche vlag voer. Wij zijn er van overtuigd, dat de heer Oudendijk, die als voorzitter der afdeeling voor een groot deel verantwoordelijk is voor wat we aan knappe redevoeringen en verheffende geestelijke wapenschouwing te genieten kregen, geen oogenblik eraan gedacht heeft ze dienstbaar te maken aan eenige partijpolitiek en allerminst de verdachtmaking van ‘Het Vaderland’ heeft verdiend. Dat de heer Van der Mandere, die in vlotten betoogtrant zoo voortreffelijk de taak van Nederland op Internationaal gebied schetste, gelegenheid kreeg de vredesgedachte te verbreiden, de leus ‘Vrede door Recht’ te doen klinken, omdat oorlog hem meer nog dan door wreedheden door onrecht tegenstaat, bewijst wel hoe geen vooropgezette propaganda voor een bepaalde politieke of maatschappelijke overtuiging in de bedoeling lag, maar een zich rekenschap geven van de eereplaats, die Nederland op velerlei gebied innam en nog inneemt, om in de bewustwording daarvan aansporing te vinden mede te werken aan nieuwe verhooging der geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van ons volk, het doel immers van het A. N V. Ook de Congresgids met zijn kernwoorden, zijn portretten van groote mannen, wier invloed ver buiten de grenzen de volkerengemeenschap ten goede kwam of nog komt, zijn voor land en volk eervolle daden en feiten. liet geen twijfel over aan de eerlijke bedoeling der inrichters, die in deze tijden van verdeeldheid, verslapping en lamlendigheid een aansporing tot nationale eenheid en verhoogde volkskracht van groote waarde achtten. Een medewerker van De Vrijheid was wat beleefder onbillijk toen hij, nadat hij zelf op den Jan-Saliegeest had gewezen, rijmde:
Nu gaat men weer van volkskracht...spreken! Maar 'k meen, dat volkskracht dán slechts groeien kan, Wanneer elk Nederlander weer een man', Een kerel van stavast zal zijn...gebleken.
Maar als het volk niet doordrongen is van de beteekenis, die zijn beste zonen en dochteren aan het land geven, moet men het dan niet eerst zijn eigenwaarde leeren kennen, door het o.m. te wijzen op den rang, dien het buitenland de Nederlanders op verschillend gebied toekent? Al is, wat de opkomst van de toehoorders in de zoo passende historische omgeving der Ridderzaal betreft, het Congres niet zoo geslaagd als gewenscht werd, het daar door bevoegden gesprokene is door de pers in wijden kring bekend gemaakt. De oproep om zich zijn eigenwaarde weer bewust te worden en zijn beste gaven te ontwikkelen tot nieuwe uitingen van volkskracht, is toch 'n zeer geoorloofde aansporing tot daden. (We gebruikten haast onder invloed van den rijmer het leelijke germanisme daadkracht). Mag men geen bezieling meer putten uit wat ons voorgeslacht ons schonk? Hoe verheffend heeft Minister De Visser die vraag in zijn welsprekende openingsrede bevestigend beantwoord. Maar hij liet ook de beteekenis van het huidige Nederland uitkomen, herinnerde er met gepasten trots aan, welk een vlucht de wetenschap hier te lande heeft genomen, zoodat zelfs ver over onze grenzen de namen van verschillende onzer hooggeleerde landgenooten met eere worden genoemd. Onder de eerste natuurkundigen, geneeskundigen, wijsgeeren en rechtsgeleerden der wereld behooren verscheidene Nederlanders. Zelfs wonnen zes hunner reeds den Nobelprijs.Ga naar voetnoot1) Onze universiteiten staan op een hoog peil, zoodat zij met de beste elders kunnen wedijveren. De tijd is voorbij, dat kleine staten geacht werden geen gewichtige rol in de geschiedenis der beschaving te spelen.... Voor de wetenschap heeft dat daarna Mr. Gerbert Scholten aangetoond en de heer Jan Wils, zelf een bekwaam bouwmeester, haalde niet alleen de prijzende meening der buitenlanders aan, maar bewees, dat Nederland op het gebied der bouwkunst in Europa vrijwel aan de spits staat, hetgeen velen, die dagelijks langs de werken onzer knappe bouwmeesters in de groote steden en de tuindorpen gaan, niet eens bewust is. Wat Nederland voor de Toonkunst beteekent, heeft de heer Hugo Nolthenius ons doen verstaan. Wij hadden gaarne ook de andere kunsten, in het bijzonder de letterkunde behandeld gezien. Haar afwezigheid beteekende een leemte. Opwekkelijk en bemoedigend sprak oud-gouverneur Staal over Nederland als koloniale mogendheid, een rede, die zich waardig aansloot bij die van Baron Van Haersolte over Neerlands plaats onder de zeevarende mogendheden in het verleden en het heden. Hoewel Dr. Tenhaeff ons niet heeft overtuigd, dat de naam ‘Dietsche stam’ boven ‘Nederlandsche stam’ de voorkeur verdient, - volgens dezen spreker beteekent de eerste naam het verleden, de tweede de toekomst onzer stamverwante groepen - ervoeren wij toch uit zijn belangwekkend geschiedkundig en polemisch betoog, dat de ‘afgescheidenen’ niet meer zoo onverzoenlijk staan tegenover het huidige Algemeen Nederlandsch Verbond en zijn waardeering voor ons Gedenkboek deed ons in het bijzonder goed. | |
[pagina 165]
| |
Onze algemeene Voorzitter heeft in een slotrede de inrichters van het Congres gehuldigd, in het bijzonder den goeden vriend van ons Verbond, Minister De Visser, wiens warme belangstelling voor ons werk van zooveel waarde is. De beperkte ruimte ontzegt ons het genoegen over dit belangrijke Congres nog wat door te babbelen. Wie er belang in stelt, kan zich trouwens het verslag aanschaffen, waarin alle redevoeringen zijn opgenomen. We willen alleen nog met dankbaarheid vermelden, hoe gelukkig de voorzitter der Afdeeling 's-Gravenhage en Omstreken ook was geweest in het samenstellen van den in het ‘Kurhaus’ gegeven Dietschen Kunstavond. die voor een talrijk publiek het Congres besloot. Medewerkers waren: Albert Vogel (voordracht), Jonkvrouwe Jacoba Repelaer van Driel en Jac. Caro (solozang), Sam Swaap (viool), Louis Schnitzler (klavier) en J.J.P. Wierts, die met zijn klein gemengd a capella-koor ook luister had bijgezet aan de openingszitting in de Ridderzaal en als toonzetter dien avond mede gehuldigd werd, evenals de onvermoeide leider van de gansche volkskrachtbetooging, de heer Oudendijk, aan wien de heer Wierts zijn nieuw lied ‘Holland’ heeft opgedragen. De Kunstavond was het schoone slotakkoord, waarin alle stemmen, die op het Congres haar geestdrift voor het verleden, haar waardeering voor het heden en haar vertrouwen op de toekomst van volk en stam hadden uitgesproken, tot een harmonisch geheel samenklonken.
v.S. |
|