Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDietsche kantteekeningen.Een Kapteynfonds.Indien één instelling onmiddellijke gevolgen belooft voor Nederlands goeden naam in den vreemde, zal dit zijn het fonds, dat de vereerders van wijlen J.C. Kapteyn, hoogleeraar in de sterrenkunde aan de Groningsche universiteitGa naar voetnoot*) willen stichten. Kapteyn is wereldberoemd geworden door zijn meesterlijke onderzoekingen over grondslagen der sterrenkunde; zijn ontdekking der beide sterrenstroomen, die zich in tegengestelde richting door de wereldruimte bewegen; zijn geniale theorie over den bouw van het heelal. Met uitzondering van Christiaan Huygens heeft de Nederlandsche geschiedenis voor de sterrenkunde geen beroemde namen aan te wijzen. Eerst in onzen tijd wordt het werk van Nederlandsche astronomen ook buiten onze grenzen bekend. Wij noemen Kaiser, die zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt voor de verbetering van de Leidsche sterrenwacht en die de juistheidsmethoden toepaste, welke in 't laatste vierde der 19de eeuw aan die sterrenwacht een wereldnaam verschaften; de Van de Sande Bakhuyzens; De Sitter, de studiën van Easton en Pannekoek over den noordelijken melkweg, om ons tot enkelen te bepalen. Kapteyns werk was vooral de stichting van het sterrenkundig laboratorium-Kapteyn te Groningen. Ook de reorganisatie der Leidsche sterrenwacht is voor een groot deel volgens zijn plannen uitgevoerd. In samenwerking met prof. dr. W. de Sitter heeft hij de betrekkingen met buitenlandsche geleerden versterkt en de overeenkomst van Johannesburg teweeggebracht, die een gemeenschappelijk gebruik van de sterrenwachten in Zuid-Afrika en Nederland mogelijk maakte. Prof. Hertzsprung werkt thans te Johannesburg. Kapteyn heeft school gevormd, naast de Utrechtsche astronomen: Nijland, Van der Bilt e.a. die zich vooral toeleggen op de studie van veranderlijke sterren en zonsverduisteringen. Noemen wij uit den laatsten tijd nog het Astronomische instituut van dr. Anton Pannekoek, een nieuw ‘laboratorium’ te Amsterdam; de oprichting eener Nederlandsche astronomen-club, welker leden ten minste doctorandus in de sterrenkunde moeten zijn....en die nietttemin 20 tot 30 leden telt; de Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrenkunde; B.A.N., het sedert 2 jaren bestaande ‘Bulletin der astr. Instituten in Nederland’, waarin de vier of vijf Nederlandsche sterrenkundige instellingen haar waarnemingen openbaar maken, dan behoeft men niet te vragen of er een opgewekt leven heerscht in deze wetenschap. En telkens bespeurt men daarbij nog den invloed van Kapteyn, onder wiens aansporing deze studiën sterk zijn toegenomen. Werd een fonds gesticht om aan begaafde sterrenkundigen en studenten toelagen te verleenen voor de studie aan Nederlandsche of buitenlandsche universiteiten en om hen te steunen bij wetenschappelijk onderzoek, dan mocht men terstond een krachtige vermeerdering der belangstelling, een sterke uitbreiding van de studie der sterrenkunde tegemoet zien. Voor zulk een fonds is thans 10-20 mille bijeen, maar dat is nog veel te weinig. Het is ons alsof alom jonge talenten op dit teeken wachten om zich op een nog te ontginnen wetenschappelijk terrein te onderscheiden. |
|