Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Dietsche kantteekeningen.Een bedenkelijke rede.Hetgeen professor C.M.A.R. van Roy volgens de bladen van 1 April gezegd heeft in een vergadering van de Vlaamsche vereeniging ‘Hou ende Trou’ in Den Haag, komt ons uitermate bedenkelijk voor. De hoogleeraar gaf in een rede ‘Vlaanderen en Nederland’ een uitlegging aan de Grootnederlandsche gedachte, welke tegenwoordig door vele Vlaamsche nationalisten wordt gehuldigd, maar waarin het A.N.V. geen partij kiest. Hij stelde een antithese ‘Vlaanderen-België’ op, die (zeide hij) ‘noodzakelijkerwijze de leus schiep: los van België’. Hij sprak van de ‘verbreede inzichten’ van het activisme en bracht zelfs de stichting van het A.N.V. en de taalkundige en wetenschappelijke congressen daarmede in verband. Na den oorlog zou zich een zeer duidelijke ‘politieke oriënteering’ hebben vertoond in Grootnederlandsche richting, deze laatste opgevat als een streven ook naar politieke uitbreiding, welke bijv. op een Statenbond zou kunnen uitloopen! ‘De Vlaming - zoo vervolgde de professor - zoekt onbewust naar een eigen staat; hij ‘ziet met weemoed naar den Noorderbroeder, die onder het met de ontwikkeling van den Nederlandschen Staat zoo innig vergroeide Huis van Oranje een zoo hoogen en alzijdigen bloei bereikt heeft....’ Wanneer er weemoed is in het hart van het kerngezonde Vlaamsche volk, dan kan het alleen zijn afgunst op de Noorderbroeders, die zich volkomen kunnen uitleven in hun taal en de eigenheden van hun stam. Die afgunst kan de Vlamingen slechts tot grootere krachtsinspanning prikkelen om dezelfde voorrechten te verwerven. Op welke wijze zij dat moeten doen en voor welke hervormingen zij moeten strijden om hun doel te bereiken, dat is hunne zaak; zij hebben daarover volkomen zelfstandig te oordeelen. De Nederlanders behooren zich daarbij van inmenging te onthouden. Van een Nederlandsche inmenging zou bovendien de groote meerderheid van de Vlamingen - volkomen terecht - niets willen weten, en men bewijst hun geen dienst door voor hen een beroep te doen op Nederland ter bescherming tegen hun Waalsche landgenooten, ja tot losmaking van hun vaderland. Zulke pogingen zijn bovendien gevaarlijk, omdat zij aan Waalschen kant aanleiding kunnen geven tot het verwijt, dat de Vlamingen zoo noodig bereid zouden zijn, buitenlandsche hulp aan te nemen. Een scheeve voorstelling van zaken als prof. v. Roy gaf kan niet dan misverstand en onmin kweeken. Zij doet geen goed aan de Grootnederlandsche gedachte die aan politiek streven volkomen vreemd is. En evenmin aan de Vlaamsche zaak. | |
De Schelde.Het nieuwste Schelde-vraagstuk is er eigenlijk geen, daar het in alle nauwgezetheid door de betrokken departementen wordt afgedaan Natuurlijk zijn er altijd wel lieden, die zich in zoo'n geval opwinden en het gemakkelijker vinden, de zaak niet te onderzoeken, waardoor zij zich allicht de gelegenheid voor eenige nationalistische voordeeltjes zouden ontrooven, maar wie de debatten in de Belgische Kamer gevolgd heeft zal gezien hebben, dat wie van den toestand op de hoogte is, Nederlands goeden wil erkent. De Schelde is een lastige rivier, voor het grootste deel welhaast een zee-arm, die niet te regelen is, maar alleen door uitbaggering bevaarbaar kan worden gehouden. Er zijn naar minister Ruzette in de Belgische Kamer zeide, tijdperken in het leven van den stroom, dat zijn heele bedding in beweging is; er komen dan groote bodemverplaatsingen voor en de drempel te Bath, waar bij laag tij gewoonlijk 7 tot 8 meter water staat, verplaatst zich van Oost naar West of in omgekeerde richting. Op zulke tijden worden er geweldige hoeveelheden grond weggebaggerd. Zoo ook thans bij Valkenisse. Met de zorg hiervoor is een, bij 't verdrag van 1839 ingestelde Nederlandsch-Belgische commissie belast en Nederland heeft daarbij steeds loyaal medegewerkt, ook al kan de administratieve rompslomp die met het vragen van zijn toestemming gemoeid is, wel vertraging veroorzaakt hebben. Minister Ruzette heeft erkend, overtuigd te zijn ‘dat de Nederlandsche regeering niet de booze bedoelingen heeft gehad, die haar van zekere zijde werden toegeschreven’, t.w. dat Nederland de vaargeul opzettelijk zou laten verzanden om Antwerpen ten bate van Rotterdam te benadeelen, een waarlijk kinderachtige veronderstelling. Een der Belgische Kamerleden zeide (laatst van Maart) dat de Schelde ‘de best verlichte en afgebakende rivier ter wereld is, zoodat de vaart 's nachts haast even gemakkelijk is als overdag,’ iets waar inderdaad de Nederlandsche overheid voor, zoover het haar aangaat, haar eer in stelt. Deze houding kan trouwens van een stamverwant volk niet anders verwacht worden; en zelfs een franskiljonsch blad als de Antwerpsche Neptune heeft moeten toegeven, dat Nederlands goede trouw in dezen ten onrechte verdacht is gemaakt.
Zij schreef: ‘Wat zijn de oorzaken van dezen moeilijken toestand? (op de Schelde). De slechte staat onzer doorgangen. Niet alleen van het nauw van Valkenisse maar ook van de doorgangen van Krankeloon en Bath. Deze toestand is - de waarheid moet gezegd worden - te wijten aan de verschillende Belgische lichamen, die onze rivier moeten onderhouden. Wij zeggen Belgische en wij handhaven dit. Ten onrechte hebben wij de Nederlandsche regeering beschuldigd, in gebreke te zijn. Is er waarlijk niets anders dan zorgeloosheid? Wij stellen deze vraag niet zonder zorg.’ De verzanding van de Schelde is niet Nederlands schuld; de Nederlandsche minister van Buitenlandsche Zaken heeft, in antwoord op de vragen van het Kamerlid Van der Waerden, kunnen mededeelen, dat de waarschuwing van de ongunstige verandering in den toestand van het vaarwater bij Valkenisse op 26 Febr. l.l. is uitgegaan van het Nederlandsche loodswezen en dat, gezien het tijdroovende der voorgeschreven formaliteiten, van onzen kant nog betrekkelijk vlug gehandeld is. Mocht een vereenvoudiging dezer formaliteiten noodig zijn, dan mag men vertrouwen, dat van Nederlandsche zijde geen tegenkanting zal worden ondervonden. De voortdurende vooruitgang van Antwerpen sedert 1830 is wellicht doordat hij Rotterdam tot grooter inspanning prikkelt, voor Nederland eer een voor- dan een nadeel. Hoe dit zij, die groei, waarvan de cijfers der havenbeweging spreken, toont wel, dat Nederland geen kleine middelen toepast om den bloei der groote Zuidnederlandsche koopstad tegen te houden. | |
Spitsbergen.Te Kristiania is een beweging gaande om Spitsbergen te herdoopen in Svalbard. De Noor Carl Saether heeft den handschoen voor de Nederlanders opgenomen, wien de eer der ontdekking en naamgeving niet mag worden betwist. Hij geeft in Dagbladet een geschiedkundig overzicht van de ontdekkingstochten in de Noordelijke IJszee en toont aan, dat met Svalbard, vermeld in IJslands annalen uit de 12de eeuw, niet Spitsbergen kan bedoeld zijn. De Hollandsche IJszeeschippers der 16e eeuw waren ‘bescheiden mannen, die namen gaven, zooals namen gegeven moeten worden, naar de natuurlijke gesteldheid van het land, en niet naar zichzelf, vrienden of reeders. Holland was het eerste land, dat Noorwegens souvereiniteit erkende.’ En hij pleit ten slotte voor het behoud van den naam, die de herkomst moet in eere houden. Als dat met alle Nederlandsche namen was geschied, | |
[pagina 72]
| |
zouden de aardrijkskundige woordenboeken en atlassen er heel anders uitzien dan thans. Wie zich daarvan wil overtuigen, kome de geteekende wereldkaart eens bestudeeren, die in ons kantoor hangt en een volledig overzicht geeft van de Nederlanders voorheen (ontdekkingsreizen en handelsbetrekkingen). Men kan daar volgen ‘het voetspoor der vaderen’. | |
Vooruitgang.Men zal zich herinneren, dat het verleden jaar op de Jaarbeurs te Brussel alles was ‘Fransch wat de klok sloeg’, ook in de toonkamers der Nederlandsche inzenders. Het A.N.V. heeft dezen toen onder de aandacht gebracht, dat het gewenscht is in het tweetalige België ook in het Nederlandsch reclame te maken. In Het Laatste Nieuws lazen we de klacht, dat vele Belgische inzenders op de Apriljaarbeurs van dit jaar weer een even groote minachting voor het Nederlandsch aan den dag legden, maar de Nederlanders ‘overwegend hun eigen taal’ gebruikten. |
|