Spoken zien.
Het schijnt bijzonder moeilijk te zijn ten aanzien van vanzelfsprekende dingen duidelijk genoeg te zijn. Bijna tegelijk met ons vorig nummer, waarin we op zeer duidelijk wijze nog eens hebben gezegd, dat ‘elke veroveringsgezindheid in den zin van vermeerdering van gebied aan het A.N.V. en aan het Nederlandsche volk ten eenenmale vreemd is’, verscheen er in de Oprechte Haarlemsche Courant van 4 Jan. en verscheiden andere plaatselijke bladen een artikel ‘Grootheidsbegeerte’, waarin gesproken wordt van een ‘curieus verkapt aarzelend in- en uitgaand nationalisme van het Alg. Ned. Verbond’ en waarin ons de bedoeling wordt aangewreven van aanhechting van vreemd gebied.
Dit opstel richt zich in het bijzonder tegen de rede, die Prof. Geyl in een vergadering van de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde heeft gehouden op 7 Dec. 1.1.; inzoover behoeven wij ons daarover verder niet te bekommeren. Maar wij moeten er ons van den aanvang af tegen verzetten, dat men onze beweging middellijk of onmiddellijk vereenzelvigt met een aansturen op aanhechting van vreemd gebied. Er is in geen enkel opzicht aanleiding gegeven tot het vermoeden, dat ons Verbond zich er niet ten volle bewust van zou zijn, dat ook een stampolitiek gebonden is aan zedelijke maatstaven, die niet straffeloos uit het oog zullen kunnen worden verloren. We hebben in ons vorig nummer doen uitkomen, dat zelfs een ambtelijke Nederlandsche stampolitiek niet zou mogen aansturen op aanhechting van vreemd gebied.
Het is inmiddels kenschetschend voor de vrees, die men hier in Nederland koestert voor de mogelijkheid, dat zich hier een staatkunde van annexatie zou kunnen ontwikkelen. Ook te dezer plaatse is meer dan eens gezegd, dat wij een tegenhanger van het Belgische Comité voor Nationale Politiek hier niet gaarne zullen zien ontstaan. Indien men ons desalniettemin naar aanleiding van Prof. Geyl's rede annexionistische bedoeling in de schoenen schuift, kan dat alleen bewijzen, dat vrees een slechte raadgeefster is.