De 50ste verjaardag van een belangrijke gebeurtenis.
Den 24sten Januari van dit jaar was het 50 jaren geleden, dat Nederlandsche troepen, in 1873 uitgezonden om den Sultan van Atjeh te brengen tot erkenning van het Hollandsch gezag, na een reeks van inleidende gevechten, den Kraton, het in staat van verdediging gebrachte sultansverblijf, in bezit namen, en het komt ons niet ondienstig voor, met enkele woorden de beteekenis van deze gebeurtenis in herinnering te brengen.
Niet, om een lofuiting te geven over dit wapenfeit; niet ter verheerlijking van de daden van het Indische leger uit die dagen; maar uitsluitend ter wille van de geschiedkundige beteekenis en ter nagedachtenis aan de velen, die ginds in Noord-Sumatra in dienst van Nederland en ter handhaving van zijn gezag den dood vonden.
Een heel klein stukje geschiedenis ter inleiding.
Nadat in 1873 een troepenmacht onder bevel van Gen. maj. Köhler voet aan land had gezet op Atjeh's Noordwestkust en te vergeefs had getracht den Kraton te nemen, dezen zelfs, bewust, niet had weten te bereiken en de troepen onverrichterzake en betreurende het verlies van vele menschenlevens, waaronder dat van den bevelhebber, zich weder hadden moeten inschepen, besloot de Regeering in November 1874 een tweede legerafdeeling naar Atjeh te zenden, meer dan 7000 man sterk. Deze macht stond onder de bevelen van den toen reeds in Nederland buiten dienst verwijlenden luitenant-generaal J. van Swieten.
Als landingspunt werd gekozen Koewala Gigiëng, een punt aan de kust gelegen ten Noord-Oosten van de monding der Atjehrivier, van waar naar den Kraton werd opgerukt.
In een reeks van gevechten wisten de Nederlanders hun vijand tot wijken te brengen, de Atjehrivier werd overschreden; op 6 December viel de goed verdedigde Missigit, het voorwerk van den Kraton in handen der aanvallers en op 24 Januari slaagden de troepen er in, de Nederlandsche vlag, thans voor goed, op het oude sultanskasteel te planten.
Men had gehoopt, dat de val van den Kraton, welke werd beschouwd als het brandpunt, waaruit de verzetstralen werden afgezonden, een einde zou maken aan den Atjehkrijg; dat vorsten, rijksgrooten en daarna de geheele Atjehsche bevolking het verzet zouden opgeven. Immers, de door hen voor schier onaantastbaar gehouden historische sterkte was in Nederlandsch bezit, de macht des sultans gefnuikt, naar het heette.
Maar men weet, hoe anders het is geloopen en hoe ook in de harten van menig Atjeher datzelfde gevoel schuilt, dat onze voorvaderen bewoog en sterkte om den strijd tegen het overmachtige Spanje gedurende 80 jaren vol te houden.
Dat gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid, naast verschil in geloof en daardoor, bij den Atjeher, haat tegen den ongeloovige, was het, dat dezen Sumatrabewoners ook tegen Nederland den strijd eenige tientallen jaren deed volhouden. Wij mogen daarbij echter niet uit het oog verliezen, dat Nederland fouten heeft begaan in staat- en krijgskundig beleid, vooral in den aanvang, fouten die het verzet ten goede zijn gekomen, helaas, en Holland menig kostbaar leven, menig millioen aan geld hebben gekost.
Toch is de inbezitneming van den Kraton - zooals men weet is op de plaats, waar deze vroeger stond, het schoone Kota Radja verrezen - te beschouwen als de eerste schrede, gezet op den weg, welke heeft geleid tot de ontwikkeling van het gewest Atjeh, zooals men dat heden ten dage kent, en tot verheffing van het Atjehsche volk, dat nu eindelijk begint in te zien, dat een vredelievend en rechtvaardig bestuur een van de hoofdvoorwaarden is voor een geleidelijke toeneming van den bloei van het rijk.
W.A.T.H.