meevallertjes voor ons zelf. En waarom? Kunnen wij elkaar niet raden?
Het Hoofdbestuur weet, wat er omgaat bij U, bij ons. Wij vinden sympathiek gehoor - maar het is het Hoofdbestuur en de leden wonen in Nederland en zij hebben niet te werken in een buitenlandsche nederzetting, samengesteld uit zeer ongelijksoortige bestanddeelen, waar een handjevol menschen, jaar in jaar uit, de geestdrift opgewekt moet houden onder menschen, die vermaakt willen worden als eerste en voornaamste voorwaarde van hun lidmaatschap. Of vergis ik me hierin? Meent een van U, dat het zonder amusement gaat? Dat b.v. de helft van onze leden uit overtuiging alleen lid is van het A.N.V.? Soms denk ik het ook - en dan wordt onze taak eerst recht zwaar. Want dan blijft er maar 50 pct. over om wèl op te komen en daarvan valt door omstandigheden: lange afstanden, ziekte, andere plichten nog weer de helft af. Dan verschijnt er 25 pct. op de met zorg voorbereide bijeenkomsten. De wind waait, de regen stroomt, de zaal is leeg, - maar een glimlachend bestuur dringt samen om den geachten spreker en vult den tijd, die voorbij moet gaan voor men ‘maar zal beginnen’ en de voorzitter telt ieder lid, dat nog binnenkomt en zou met graagte boetprediken tegen de schare, die thuis zit - ware het niet, dat er nu glimlachend getoond moet worden, hoe blij men is, dat zij, die kwamen, gekomen zijn.
Een andere avond. De leden komen op, de zaal loopt vol, zeggen de bestuurleden. Niet slecht, maar zoo.... saai. Aan de gezellig geplaatste tafeltjes nemen de dames en heeren plaats. Wie zit - de schrik slaat den voorzitter om 't hart - die zit - voor vanavond. Wij zijn deftig, in den vorm. Wij kijken naar de bestuurstafel als om te zeggen: hier zijn wij, vermaak ons, 't is uw tijd om te beginnen.
De voorzitter kijkt de zaal in: de glimlach besterft om zijn lippen, zijn hart verkilt, de voorzittershamer klinkt op de tafel met een kouden klank. Als hij een grapje probeert, klinkt 't hol en akelig en kaatst terug tegen den muur van starre gezichten. Houd vol, voorzitter, en houd moed. Kijk 't programma eens door. Als het No. 1 niet gelukt het publiek te ontdooien, misschien doet No. 2 het of No. 3. En als het eene nummer na het andere wordt afgewerkt - en hoe heeft de secretaris gewerkt om een goed programma in elkaar te zetten! - wees dan maar blij, bestuur, als 2 nummers voor het eind op eenmaal iets van een belofte tot beterschap merkbaar wordt.
En nu de derde avond. De zaal is vol licht - ofschoon er geen kaars meer brandt dan anders - de menschen stroomen binnen, er wordt gepraat, gelachen, de versiering van de zaal, de schikking van de tafeltjes (ze stonden den vorigen keer juist zoo) worden geprezen, men vormt groepjes, men ruilt plaatsen. Er is een geest van welwillendheid in de lucht - bestuursleden worden warm begroet, men helpt den voorzitter, als het vreugdig tikken van den hamer het geroezemoes van verblijde stemmen geen baas kan worden. De oude, beproefde vrienden, die deel nemen aan het programma, worden al met handgeklap begroet, de jonge krachten, ook zij van wie 't bestuur denkt: ‘nog wel wat heel zwak’, worden terug naar hun plaatsen begeleid met een warm handgeklap: hierna beter.
Is het wonder, dat het bestuur, altijd optimistisch (survival of the fittest) zich gedragen voelt door zooveel goeden wil, en weer klaar en pal staat voor de dingen, die komen zullen?
Medevoorzitters en sekretarissen! Hebben wij elkaar niets mee te deelen? Is er niet een onder U, die den warmtegraad van de geestdrift der leden beheerscht? Zijn er geen vaste wetten? Kunnen wij niet eenige ‘gij zults’ en ‘gij zult niet's’ opschrijven als leiding?
Kunnen wij elkaar niet programma's toezenden tot onderlinge leering gemerkt op H.B.S.-manier met cijfers van 1 tot 10?
Het komt er eigenlijk niet op aan wat wij doen, zoolang als wij elkaar laten begrijpen; ook wij hebben onze moeilijkheden en onze zegepraal ‘hier leeft en streeft hetzelfde volk in éénen band geschaard’.
Wil Neerlandia niet wat ruimte maandeliks afstaan voor dergelijke stemmen uit de praktijk, b.v. onder het opschrift ‘de lendenen omgord - brandende de lampen’?
E.M.C. LOOPUYT-MAAS.
Kaapstad, 28 Mei 1923.
Wij danken mevr. Loopuyt-Maas, de wakkere voorzitster onzer werkzame Afdeeling Kaapstad, zeer voor haar goeden raad. Aan ‘stemmen uit de praktijk’ zullen wij altijd gaarne, zooveel de ruimte het toelaat, plaats verleenen.
Red.