Door Vlaanderen en Noord-Frankrijk.
Door H.G.C. Cohen Stuart.
I.
Trekt men op de kaart een lijn van Aken tot Boulogne, dan heeft men daarmee met vrij groote nauwkeurigheid aangegeven, waar de oude taalgrens liep tusschen 't Nederlandsch en 't Fransch. Deze grens dagteekent van den tijd der volksverhuizing en loopt in groote trekken volgens een Romeinschen heirweg, die van W. naar O. Boulogne en Aken verbond en die waarschijnlijk nog vrij lang de lijn van weerstand der Romeinsche beschaving is geweest.
Slechts zeer weinig is deze lange grens in den loop der eeuwen verschoven. Voor 't overgroote deel heeft zij zich weten te handhaven. Slechts de driehoek St. Omaars (St. Omer) - Boulogne (Vlaamsch Boonen, Latijn Bononia) - Grevelingen (Gravelines) is geheel verloren gegaan. De huidige taalgrens valt, van St. Omaars tot Grevelingen, vrijwel samen met den loop van het riviertje de Aa. Raadpleegt men een geschiedkundigen atlas, dan is de vermoedelijke oorzaak wel te vinden. Immers dit riviertje was ook de grens van het oude graafschap Vlaanderen, terwijl de verloren driehoek meer rechtstreeks aan de Fransche kroon verbonden was.
Volgens de onderzoekingen van Mr. W.J.L. van Es en zijn vrienden, die dit gebied doorkruisten in 1911, bedraagt het aantal Vlamingen in de arrondissementen Duinkerken en Hazebroek ruim 100.000, dat in het arrondissement Rijssel wat meer. (Vgl. de artikelen van Mr. W.J.L. van Es in Neerlandia, Sept., Oct., Nov. 1911). De eersten wonen in ons oorspronkelijk taalgebied. Zij zijn, vooral de laatste tientallen jaren, iets teruggedrongen: over de Aa en langs de kust van Grevelingen tot voorbij Duinkerken zijn zij in de minderheid gebracht. De Vlaamsche bevolking in het arrondissement Rijssel is echter zuivere winst.
In het laatst van Augustus 1922 maakten wij een tocht van ruim 10 dagen, om ons eens van den toestand in ons taalgebied op de hoogte te stellen en daarbij ook te trachten gegevens te verkrijgen omtrent den trek van N. Nederlanders en Vlamingen uit België naar N. Frankrijk, welke laatste aangelegenheid van onzen kant zooveel te meer aandacht verdient, nu het verschijnsel der ontvolking, ook in het Noorden der republiek, wellicht onzen stam in staat zal stellen om aldaar een afzetgebied te vinden van overtollige werkkrachten.
Dat men in het Vlaamsche deel van België met Nederlandsch terecht kan, dat Vlaamsch en Nederlandsch twee woorden zijn voor 't zelfde begrip, zijn voorzeker feiten, die nu in ons land wel van algemeene bekendheid zullen zijn. Wel wil ik hier er nog den nadruk op leggen, dat 't dan ook voor iederen N. Nederlander een nationale plicht genoemd moet worden, om in Vlaanderen Nederlandsch te spreken. Wil men zich oefenen in 't spreken van Fransch, een nuttig en lofwaardig streven op zich zelf, dan doe men dit niet in het Vlaamsche land en zelfs ook niet in Brussel. Ieder Nederlander, die in Vlaanderen Fransch spreekt, verleent een onrechtstreekschen steun aan de Franskiljonsche belagers van onzen stam, die daarin grond vinden om te beweren, dat zelfs de Nederlanders voor hun taal geen achting hebben. Ieder Nederlander echter, die zich in Vlaanderen toont, wat hij is, wordt door de bewuste Vlamingen met open armen ontvangen en draagt 'n ietsje bij tot de vrijheid van het Vlaamsche volk; immers hij geeft den strijders een zedelijken ruggesteun, werkt mee aan de verspreiding van het beschaafde Nederlandsch in de zuidelijke gewesten.
Zelfs ook in Brussel spreke men Nederlandsch. Dit zal zeker verschillende malen tot moeilijkheden aanleiding geven. Maar het eigenlijke volk van Brussel is Vlaamsch, even Vlaamsch als de oude prachtige Groote Markt.
Vlaamsche Huizen vindt men tegenwoordig ook te Antwerpen, Gent, Brugge, Kortrijk. En overal zijn deze instellingen zegenrijke middelpunten, waar een geest van vrijheid en zelfbewustzijn heerscht, die den nationaal voelenden Nederlander aangenaam treft.
De meeste dezer instellingen zijn koffiehuizen; te Gent, in ‘Uilenspiegel’, kan men er zeer goed en goedkoop eten, terwijl daar ook een flinke vergader- en tooneelzaal is. Te Brugge kan men uitstekend overnachten.
Wij begonnen onze reis te Brussel. Wij hielden ons daar niet zonder eenigen schroom aan ons eigen wachtwoord: om Nederlandsch te spreken. Maar het viel ons geweldig mee, hoe men bijna overal met onze taal terecht kon. Het hotel, waar wij belandden, droeg 'n zeer Nederlandschen naam. Niettemin verliep onze proefneming hier vrij ongelukkig. De hotelhouder verstond ons niet - gaf dit tenminste voor; dit ging nog gepaard met een onhebbelijken toon, zoodat wij tenslotte in verbolgenheid Engelsch gingen spreken. Hij was hier wel verbouwereerd over. Maar ons zelf maakten wij 't ook niet makkelijk. Wij hadden nog 'n handdoek noodig en wisten waarlijk niet te bedenken hoe deze in 't Engelsch heet. Wij wilden 't ook niet in 't Fransch gaan vragen. Ik droomde 's nachts bijna van dien handdoek - maar heb 't den volgenden ochtend met een zelf meegebrachten gedaan.
'n Andermaal daarentegen moesten wij eenige slappe boorden koopen. 'n Rasecht Vlaming, die ons begeleidde, ried ons aan om nu toch maar om ‘cols’ te vragen. Het Nederlandsche woord zou men stellig niet kennen. Gelukkig waren wij koppiger dan hij. Want men begreep ons dadelijk.
Toevallig troffen wij in Brussel juist de N. Nederlandsche kinderen, die den vorigen zomer tegen Vlaamsche werden uitgewisseld, en nu uit Antwerpen onder leiding 'n uitstapje maakten naar de hoofdstad. Zij hadden 't erg naar hun zin gehad en al veel tochten gemaakt. Terwijl de ouders van eenige der Hollandsche kinderen, die eens een kijkje kwamen nemen, zich opgetogen toonden over de gulle en hartelijke ontvangst, welke men hun in Vlaanderen had bereid. Een prachtige opzet om de jeugd van Noord en Zuid tot elkaar te brengen! En 'n uitstekende manier om den kinderen voor weinig geld een heerlijke vakantie te bezorgen!
Onze verdere tocht leidde ons o.m. langs Maria Hoorebeke, een van de merkwaardigste plekjes van Vlaanderen, aldaar bekend onder den naam van Geuzenhoek. Men vindt er 'n kleine, maar hecht aaneengesloten Protestantsche gemeente met 'n Hollandschen dominee, die ons buitengewoon hartelijk ontving. Deze gemeente heeft zich de eeuwen door, sedert de hervorming gehandhaafd. De gemeentenaren zijn afstammelingen van de oude Boschgeuzen, die op die plek vaak hun godsdienstoefeningen in een kelder moesten houden. Thans eerst schijnt men ongerust te worden over het voortbestaan der gemeente. Alle leden zijn feitelijk onderling familie en men is dan ook bang, dat dit op den duur tot het uitsterven der Hoorebekers zal moeten leiden. Er openbaart zich echter nog steeds een krachtig geestelijk leven en men overweegt plannen, om door den toevoer van versch bloed, b.v. uit Holland den Geuzenhoek voor den ondergang te behoeden.
Te Kortrijk richtten wij een bedevaart naar het gedenkteeken voor den Guldensporenslag van 1302, gelegen in een park op het vroegere slagveld. Hier voert de geest ons terug naar het roemrijk verleden der Vlaamsche gemeentenaren. Hier droomt men van een nieuwe vrijheid voor het Vlaamsche land.
Roesselare is de zetel van een ontluikend Vlaamsch ekonomisch leven. Men vindt er het hoofdkantoor van de Westvlaamsche Heropbouwmij, van den heer Van de Bosschere, die aan den opbouw der verwoeste gewesten een voornaam aandeel heeft genomen en die op zuiver Vlaamsche leest is geschoeid. Ook is hier de machinefabriek van Steenbrugge en Sabbe, welke dezelfde Vlaamsche nationale beteekenis heeft. Het doet niet te beschrijven weldadig aan om te midden van dit volk met zijn verfranscht ekonomisch leven, plotseling een oase te betreden, door den ongerepten Nederlandschen geest bezield. Hulde den mannen van Roesselare!
Inmiddels is men reeds geruimen tijd in 't gebied, waar de sporen van den oorlog nog zichtbaar zijn. Te Oudenaarde bemerkten wij, dat de toren nog beschadigd was.