Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Dietsche kantteekeningen.Goed onderscheiden.In De Ploeg schrijft Spectator: Alle pogingen van Vlaamsche of van Hollandsche zijde om het voor te stellen, als zou de bevordering van de Nederlandsche cultuur geen politieke beteekenis hebben, zijn bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Het artikeltje, waarin deze zinsnede voorkomt, heeft - kenschetsend - tot opschrift: ‘Een Misverstand’. De vraag, of hetgeen men doet voor de Nederlandsche beschaving politieke gevolgen en dus staatkundige beteekenis heeft, is een heele andere dan die of men staatkundige bedoelingen mag toeschrijven aan hen, die met inachtneming van het staatkundig gewordene, een beschavingsdoel nastreven. ‘Al wie de Nederlandsche cultuur bevordert, verleent bewust of onbewust steun aan het separatisme in België’. Wederom neen, men kan de Fransche, de Duitsche, de Italiaansche cultuur ook in Zwitserland bevorderen, zonder steun te verleenen aan een beweging tot afscheiding. Stellig kan een dergelijke steunverleening gericht zijn op een poging tot losmaking van het stam- of taalverwante volksdeel, met de bijbedoeling van aanhechting. Wij weigeren ons het recht te laten ontnemen te pogen voor de Nederlandsche beschaving iets te doen. Daarop immers zou de redeneering van Spectator in De Ploeg neerkomen. Indien inderdaad de poging van hier uit de Nederlandsche beschaving te dienen, zou neerkomen op, logisch zou moeten leiden tot, een bevordering van een bepaald staatkundig doel in België, dan zou dat bij onze statuten beduiden, dat wij voortaan onzen mond moesten houden. Dat lot zou niet alleen ons treffen, de Nederlandsche Koningin, die in het bijzijn van buitenlandsche diplomaten een Nederlandsche troonrede uitspreekt, de Nederlandsche pers, de Nederlandsche officier, die zijn troep in het Hollandsch beveelt, kortom iedereen, die Nederlandsch werk in het Nederlandsch doet, zou volgens deze redeneering het Belgisch separatisme bevorderen. De redeneering van den schrijver van het artikel doet denken aan de beschuldiging tegen den fabrikant van het tafelmes, dat hij de medeplichtige is van moordenaars, omdat moordenaars zich wel eens van een tafelmes bedienen. | |
Niet gelukkig!Wij hebben in ons vorig nummer iets verteld van de wijze, waarop te Kaapstad onze herdenkingsdagen zijn gevierd. Een der nummers van het program was een tocht naar Stellenbosch, waar Prof. Joh. J. Smith een antwoord zocht op de vraag: Wat is de toekomst van het Nederlandsch in Zuid-Afrika? Thans ligt het verslag van die rede voor ons. Afrikaansch, zeide de redenaar, heeft voor goed burgerrecht gekregen. ‘En ons is trots om te kan konstateer dat ons met Afrikaans in vyftien jaar meer vir die Dietse stam verower of tot stand gebring het, as ons voorgangers in vroeër tydperke met Nederlands. Afrikaans het 'n baie doeltreffende middel in die stryd nog geblyk, en die persoon wat vandag nog die goeie reg en die waarde van Afrikaans vir die Afrikaner wil betwis, moet òf blind òf 'n teenstander van die Dietse ideale en Dietse tradisies wees. Het antwoord op die vraag, dat prof. S. geeft is: ‘Ek is beslis teen 'n Nederlandse skryftaal vir Afrikaans, en ek is ewe beslis teen Nederlands op die Laer Skool; maar ek is sterk ten gunste van Nederlands as ouer vorm van Afrikaans in die hoer klasse van die Middelbare Skool en op ons Uniwersiteite; ek is ook sterk ten gunste van Nederlands as vreemde taal in ons hoëre onderwysinrigtinge’. Dat ligt dus in de lijn van de opmerking van professor Casimir, dat voor de Zuid-Afrikaners de studie van Nederland en het Nederlandsch is, wat voor ons Nederlanders de studie der klassieke talen beduidt. Maar er is verschil. Onze taal leeft, ontwikkelt zich nog, onze beschavingsgeschiedenis beschrijft men niet op de wijze, waarop wij die van de klassieken beschrijven. Niet alleen in de beschaving van andere volken doet de onze zich gelden, maar zij streeft ook naar zelfhandhaving. Daarbij zal zij krachten kunnen ontleenen aan de Afrikaansche, zij het dan wellicht, dat zij daar in de gelukkige omstandigheden leeft van degene, die meer geeft dan ontvangt. Daarom komt het ons voor, dat prof. S. een weinig over het doel heenschiet, als hij zegt: ‘Nederlanders wat in Suid-Afrika vir Nederlands as skryftaal van die land ywer, moet net sulk dwase beskou word as Afrikaners wat in Nederland propaganda wil maak vir die verdringing van die Nederlandse skryftaal deur Afrikaansch’. De tegenwoordige toestanden op taalgebied beschouwt hij als een overgangsvorm, die snel ten einde loopt. Wij nemen dat op zijn gezag gaarne aan, maar of hij niet al te boud spreekt, als hij elke andere mogelijkheid dan die van een uiteindelijke overwinning van de Afrikaansche schrijftaal van te voren buitensluit, dat is iets anders en hier zouden wij een vraagteeken willen plaatsen. Zoo goed als wij het toejuichen, dat de gewestelijke talen in Nederland weer meer dan te voren streven naar uitdrukking, omdat aldus natuurlijk gegroeide, in een overlevering wortelende taalvormen behouden blijven, die de algemeen Nederlandsche taal kunnen bevruchten en voor haar vormen en woorden behouden, die de gemakzucht overboord wierp of de neiging tot vervlakking teloor deed gaan, zoo zou stellig een verdwijning of inkrimping van de in Afrika uit het Nederlandsch ontstane streektaal, in Nederlandschen zin een verarming beteekenen en dus moeten worden betreurd. Het feit evenwel, dat deze Afrikaansche, Nederlandsche streektaal door meer personen en in ruimeren zin wordt gebruikt, dan bijv. het Zeeuwsch of het Overijselsch is op zichzelf geen bewijs, dat wij hier te doen hebben met iets anders dan met een Nederlandsche streektaal en al is er geen staatsverband tusschen de Dietsche dochteren en zonen in Afrika en in Nederland, zoo lijkt het ons toch de vraag, of de ontwikkeling niet andere banen zal volgen dan professor Smith voor volstrekt zeker houdt, ook in Vlaanderen gaat de ontwikkeling niet den weg, die prof. S. in Afrika voor den eenig mogelijken houdt. Wij willen de laatsten zijn, om zijn bewering te betwisten, dat het Afrikaansch voor den Dietschen stam zeer veel heeft gedaan, maar dat de eenheid van taal een uiterlijkheidje zou zijn, dat een stam gerust verwaarloozen kan, lijkt ons in hooge mate voor betwisting vatbaar. Wij hebben in Dordrecht door mr. Van Dieren hooren zeggen: ‘dat ik U vermag te treffen in Uw hart, het is, omdat ik Uw taal spreek!’ Dat was een ontroerend juist woord. Wie de eenheid van den stam nastreeft en die wenscht te bevorderen, moet zonder tekort te schieten in waardeering voor het eigene der streektalen de gemeenschap van taal als middel van uitdrukking in het oog houden. | |
[pagina 109]
| |
Ten koste van Gent.De oplossing, die de Belgische kabinetscrisis heeft gevonden, komt neer op een opoffering der kansen van vervlaamsching van Gent aan de buitenlandsche politieke moeilijkheden van België. De vraag, of dit offer noodig was, onttrekt zich aan onze beoordeeling. En dit geldt evenzeer van de andere vraag, of hier wellicht een buitengewone kans is verloren gegaan, om de regeering te dwingen tot vervulling der belofte ter zake van Gent. Wij hebben alleen te maken met het feit, dat, zooals minister Theunis zegt, door het ontwerp, dat hij heeft ingediend een belangrijke bakermat van Fransche beschaving wordt gehandhaafd. Dat is op zich zelf natuurlijk een verheugend feit, maar die handhaving is alleen mogelijk ten koste van Nederlandsch verlies, althans voorloopig. Het wil er bij ons n.l. niet in, dat de logica der feiten niet op den duur Gent vervlaamscht ondanks alle pogingen om dat te verhinderen. | |
Aanhouden.In de Hongaarsch-Hollandsche Revue, Nederlandsche uitgave van de Magyar-Holland Szemle, lezen wij: Het ‘Hongaarsch-Nederlandsch Genootschap’ te Budapest heeft aldaar ten behoeve der Hongaarsche kinderen, die eenigen tijd in Nederland verblijf hielden een Hollandsche boekerij opengesteld. Deze verzameling Hollandsche boeken, welke samengesteld is uit boekenschenkingen van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’, ‘Nederland in den Vreemde’ en enkele particuliere giften, heeft tot doel, dat de kennis van de Nederlandsche taal bij genoemde Hong. kinderen behouden blijft. De tot nu toe bereikte resultaten doen ons op dit gebied de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Dit is de soort van Nederlandsche propaganda, die goeden uitslag belooft. Zijn de andere banden van dezelfde soort in den nood van na den oorlog geknoopt niet op dezelfde wijze te verduurzamen? Gelegenheden als deze keeren gelukkig niet dikwijls terug. | |
Onbegrijpelijk!K.E.O. schrijft ons: De ‘Vlaamsche’ burgemeester Van Cauwelaert van het Vlaamsche Antwerpen heeft blijkens een bericht in het dagblad De Schelde bij de jongste viering van den Guldensporenslag te Antwerpen verboden.... het Wilhelmus van Nassouwe te zingen! En dat in een land, waar de Franskiljons bij ieder ‘nationaal’ feest de Marseillaise aanheffen! Volgens De Ploeg is dit verbod uitgevaardigd door den waarnemenden burgemeester, Mr. Lebon en dus niet door Mr. Van Cauwelaert zelf. | |
Domheid of....?In de Engelsche uitgave van Le Monde Nouveau, die zich ten doel stelt ‘de sociale, economische, letterkundige en artistieke toenadering tusschen Frankrijk en het buitenland’, en die van zichzelf getuigt, dat zijn medewerkers de meest gezaghebbende lieden zijn op het door hen betreden gebied, treffen wij een opstel aan, dat ons geneigd doet zijn tot het plaatsen van een paar vraagteekens. In het April-Meinummer van dit tijdschrift toch vinden wij een artikel over het talenvraagstuk in België door Elie Baussart, waarin de activisten in Vlaanderen, ondanks Vanderveldes woord, worden uitgemaakt voor ‘bewust gekochte verraders van België’ en waarin beweerd wordt, dat de grondleggende gedachte der Vlaamsche beweging, al wordt het zelden erkend, zuivere haat tegen Frankrijk zou zijn. Een dergelijke onwaarheid in een tijdschrift onder deze vlag en gesticht en geleid door een Nederlander.... is in hooge mate bedroevend en een Nederlander onwaardig. | |
Ter herinnering.Te Ingoyghem zal een gedenkteeken worden opgericht voor Hugo Verriest, den levenwekker van Vlaanderen. Aan alle Nederlanders wordt welwillende medewerking gevraagd, om deze Verriesthulde te doen slagen. De leden van ons Verbond zullen hopen wij, geen opwekking behoeven, om aan den schatbewaarder van het Comité (den heer Achiel Denys, Ooststraat 60 te Rousselare) een bijdrage te zenden voor dit doel. Ook hier in Nederland heeft Verriest groot werk gedaan al zou hij niets anders zijn geweest dan de apostel van Guido Gezelle. Al. Walgrave schrijft over hem o.a.: ‘Het wezenlijk groote in den pastoor was juist zijn liefde voor waarheid en eigenaardigheid, spijts alle Potestates et Dominationes in maatschappij, taal en dwaze overeenkomsten of vooroordeelen. Dat was ondelgbaar in hem uit Gezelle's leering overgebleven, en dat heeft hij overal, altijd voorgestaan. Die heusche, beleefde, nooit booze, immer lieftallige spreker was sterk. Zijne macht was: dat hij helder zag en overal vooruitzette de weerde van wat is, boven wat men napraat dat het is. Vele zijner gedrukte woorden zeggen zeer klaar dat hij de ellende van zijn volk, stoffelijk en zedelijk zeer goed bewust was, maar, dit wetende, wou hij haar weren, door het naarbovenheffen van wat in zijn volk goed is.
Een anderen Vlaming heeft men gehuldigd door een steenen gedachtenisteeken op zijn graf: Prosper van Langendonck. Het is een sober, edel werk van den beeldhouwer Lagae en bouwmeester van Huffel, met 's dichters portret, als opschrift de naam en zijn versregel: Mijn menschenhart, o menschdom in mijn hart. Professor August Vermeylen hield de gedachtenisrede; ware onze ruimte niet zoo ontzettend beperkt, wij zouden hier haar geheel willen overnemen. Thans moeten wij ons bepalen tot enkele gedeelten. ‘Nadat Albrecht Rodenbach ons ontvallen was, en toen er nog geen merkbare invloed uitging van den bijna vergeten Guido Gezelle, was hij het, die aan het Vlaamsche vers dien innerlijken rijkdom gaf, die vastheid van uitbeelding en dien echten klank van zelf-ervaren menschelijkheid, waaraan we erkennen mochten dat een nieuwe dichtkunst ons geboren was. Hij was toen ook de eerste, die door zijn kritiek den weg baande, op de tekortkomingen van het verleden en heden wees, de hoop en het begrip van wat komen zou duidelijk omschreef. Zooals in zijn vroegste verzen reeds zijn gansche persoonlijkheid zat, zoo vonden we ook van den beginne af in zijn kritiekopvattingen dat breed en helder inzicht, waardoor hij zulk een gezag over jongeren verwierf. Het is dan ook maar natuurlijk, dat hij in zake beschouwing der poëzie door hen als leidsman erkend werd. .... het is een wonder hoe daar, tot in de minste onderdeelen, de wereld van de zinnen, de wereld van het gemoed en de wereld van den geest ineenluiden. Wat ook het uitgangspunt van het gedicht zijn mag: de fijne gewaarwording van de dingen, de gloed van het gevoel en het licht-en-donker van de gedachte spelen er steeds door elkander, onafscheidbaar verbonden. In ieder vers hoort ge altijd de stem van een volledig mensch. En dat is de verheven les van dat werk: hoe somber het soms ook zijn mag, want geen Vlaamsch dichter heeft uit zulke diepten van leed gezongen, toch heldert altijd boven dien afgrond de genade van een schoonheid, waaraan we erkennen, dat onder alle stormen Van Langendoncks innerlijkst wezen op de hoogte standhield, in dat onvergankelijk licht dat gewone oogen niet zien. Hij was een dichter. Uit de woelingen van zijn leven blijft dàt nu, zuiver èn klaar en groot, voor eeuwig. Om zijn doornenkroon breidt zich voortaan de glans uit van een geestelijk koningschap, waar we voor buigen, in stille vereering. Dit graf zal het Vlaamsche volk heilig zijn.’ | |
[pagina 110]
| |
Hollandsche adelbrieven.In het jongste Paaschnummer van The Ladies Home Journal, wijdt mrs. John King van Rensselaer, draagster van een fieren naam, een opstel aan de Amerikaansche aristocratie. Zij betoogt, dat er aanleiding is voor de afstammelingen van de Nederlandsche nederzetters op hun afkomst fier te zijn. Hun adelbrieven zijn gewettigd door de omstandigheid, dat de beschaving van de Nederlandsche kolonisten op veel hooger peil stond dan die van de andere, ook van de Pilgrim Fathers. Ten bewijze daarvan trekt zij een vluchtige vergelijking tusschen de levenswijze der Nederlandsche patriciers van Amsterdam en Antwerpen en van den Engelschen adel uit de dagen van koningin Elisabeth. | |
Steenen getuigenis.Een Nederlandsch opschrift op het kerkhof van Macao, dat de heugenis wakker roept aan een jongen Nederlandschen arts in den verren vreemde gestorven, is voor de Nederlanders ginds een herinnering aan het vaderland,Grafsteen voor Jacques Pierot (1812-1841) te Macao (China).
dat hem voorbereidde voor de taak, die hij hier had willen volvoeren. De afbeelding van zijn grafsteen in ons maandblad zij een stille hulde aan de nagedachtenis van dezen jonggestorvene, wiens grafschrift nog na zijn dood Nederlandsch werk doet door er aan te herinneren, dat in alle tijden zonen van onzen stam zich geroepen hebben gevoeld onze beschaving in den vreemde te dragen. | |
Getuigenis van trouw en liefde.Men zond ons een gedicht ‘The Netherlands’ geschreven door den voorzitter der groep Noord Amerika, Prof. A.v.C.P. Huizinga in Thompson (Conn.) Het is een van warme vaderlandsliefde getuigende uiting naar aanleiding van het zilveren feest der koningin en onze herdenking. Wij willen ter kenschetsing van het gedicht en den op zijn Nederlanderschap fieren dichter enkele regels daarvan overnemen. When the Dutch remember what the Netherlands still to all the world does mean,
They have reason to be loyal to their country and their Queen!
The House of Orange, beloved of the nation as the Dutch Maccabees,
Still for the Netherlands in virtue's worth a splendid future sees.
And well may ‘Modern Holland’ ancient glory maintain,
With the splendid achievements of Queen Wilhelmina's reign.
How Dutch civilization still richly flowers in civic virtue, science, art,
The General Netherland Association would to all the World impart.
This patriotic body, true Dutchmen all the time.
Holds dear their real Dutchdom in every part and clime.
Daring, doughty Dutchmen, ever sturdy, steady, and strong,
Keep to the right ye, though all the world go wrong!
| |
In hooger aanzien!De opening der Internationale Academie in het Vredespaleis verhoogt de beteekenis van den zetel der Nederlandsche regeering voor het streven naar rechtswaarborgen voor de samenleving der volken, maar tevens verzwaart het daardoor onze verantwoordelijkheid. Dit voorrecht toch is ons geschonken. Wie bij ons belang stelt in de ontwikkeling en de kennis van het volkenrecht, krijgt gemakkelijker dan anderen gelegenheid de lessen te volgen, die geleerden uit aller heeren landen er komen goven. Die verantwoordelijkheid is levendig beseft bijv, door de stichters van het Internationaal Intermediair Instituut, die juist in de geschenken ons gegeven aanleiding vonden van onze zijde der wereld van dienst te zijn door een zuiver Nederlandsche stichting op dit terrein. Maar wij zouden ons al zeer weinig erkentelijk toonen, als wij nu aan deze instelling, welker voorlichting in zeer breeden kring hooglijk wordt gewaardeerd, de verplichting der dankbaarheid, die op geheel het volk rust, alleen overlieten. Het ruime gebruik, dat juist door Nederlanders van de academie, nu zij hare leergangen opende, wordt gemaakt, is een gelukkig bewijs van het inzicht in de beteekenis, die juist voor ons deze instelling heeft. Nu een aantal colleges zijn gegeven, mag men voorts zonder zelfverheffing ook vaststellen, dat de bijdrage, die Nederland aan het onderwijs geeft van deze internationale academie, ook al was er tot nu toe slechts één Nederlandsch hoogleeraar aan het woord, stellig niet het minste is. | |
Rolprentreclame.Uit een reclame voor de rolprent Mooi Nederland in Wellington: ‘Op Pretioria het 'n menigte mense en oor die 3000 skoolkinders die rolprent gesien. Dis met een woord gese die mooiste rolprent van een land en haar volk wat nog ooit hier gesien is. Holland en haar tradisies staan in baie nou verband met die geskiedenis van ons eie land en volk.’ Helaas krijgt Nederland in den Vreemde hier niet de eer, die der vereeniging toekomt. Men onderstelt, dat niet zij, maar ons Departement van Onderwijs de film naar Afrika heeft gezonden. Zoover zijn wij nog niet, dat of dit ministerie of dat van Buitenlandsche Zaken zich van deze middelen bedient om aan ons land grootere bekendheid te geven. Terecht en gelukkig belasten anderen zich met die taak, die uit den aard vrijer staan tegenover het onderwerp van een zoodanige reclame, en het publiek waartoe die wordt gebracht. | |
[pagina 111]
| |
In Kaapstad is de rolprent ‘Mooi Nederland’ zoo goed ontvangen, dat men de vertooning den volgenden dag heeft moeten herhalen. Een geestdriftig Kapenaar schrijft over de vertooning: ‘Het ging mij als wijlen de Koningin van Scheba, ook ik moest uitroepen: ‘de helft was mij niet aangezegd.’ | |
Wat anderen zeggen.In het Amerikaansche vakblad The Motorship wordt een uitvoerige beschouwing gewijd aan het in Nederland gebouwde Noorsch motorschip Hallfried, voortbewogen door motoren van ‘Werkspoor’ te Amsterdam. Onder meer wordt daarin de aandacht gevestigd op het ongeëvenaard zuinig olieverbruik van dat schip gedurende een reis van 15 dagen door den Atlantischen Oceaan, als verschillende gezagvoerders verklaarden nog nooit te hebben beleefd. Van dat verbruik werd dagelijks nauwkeurig aanteekening gehouden, waarbij ‘recordcijfers’ werden geboekt. | |
Nederland in den Vreemde.In Parijs is gesticht de ‘Centre d'Etudes Franco-Hollandaises, (Bureau des relations intellectuelles Franco-Hollandaises) met medewerking van de Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’. Dit Bureau krijgt een uitgebreide boekerij en wil onderzoeken, op welke wijze mede samenwerking kan worden verkregen tusschen beide landen, en inlichtingen over en weer betreffende beide landen verstrekken. Het Bureau, gevestigd 25 Rue Servandoni, is voor belangstellenden iederen werkdag van 2-4 namiddags geopend. | |
Veel in kort bestek.De Vereeniging Nederland in den Vreemde heeft een briefkaart uitgegeven, die een zeer duidelijk kaartje toont van Nederland en zijn overzeesche bezittingen, ‘bevolking 57 millioen zielen’. Een uitstekend propagandamiddel, dat voor het aanzien van Nederland nuttig werk kan verrichten. | |
Spreekt in Vlaanderen Nederlandsch!‘Met een beetje Fransch komt men de wereld door’ zong indertijd, het is meer dan 50 jaar geleden, Albrecht. Maar dat men met Nederlandsch ook een eind komt, bewijst een prentbriefkaart van Katsberg uit Fransch-Vlaanderen, aan ons kantoor gezonden door een geestdriftig Groningsch Afdeelingsbestuurder, met den juichtoon: ‘Tot hier gekomen zonder een woord Fransch te hebben gesproken. Men spreekt hier zeer zuiver Nederlandsch’. | |
Wetenschappelijk Congres te Antwerpen.Wij herinneren er aan, dat dit gehouden wordt 10-11 en 12 Augustus. Laten onze leden, die in de gelegenheid zijn, het bij te wonen, dit niet verzuimen. | |
Gelukwenschen.Wij zullen nu maar geen vervolg meer geven op de gelukwenschen met ons zilveren feest. Voor één maken wij echter een uitzondering, die van Prof. Landré te Aken, die zijn wensch deed vergezeld gaan van een teekening van Vaels ‘in gehechtheid opgedragen aan het A.N.V.’. Zij krijgt een blijvende plaats in ons kantoor. Nog zond deze getrouwe ons een plakbrief, door hem geteekend, waarop aangekondigd wordt een Weldadigheidsfeest, ter gelegenheid van het 25-jarig Regeeringsjubileum van H.M. de Koningin te houden 26 Augustus 1923 te Aken. | |
Wie volgt?In Weenen is eene zelfstandige afdeeling in wording. Het ligt in de bedoeling, de oprichting te doen samenvallen met het jubileum van de Koningin. |
|