Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Dietsche Kantteekeningen.Stambepeinzingen Ioopen gevaar in onwezenlijkheid verloren te gaan, zoo zij niet de vaste kern van Nederland in zijn staatsleven steeds in haar midden weten te plaatsen. | |
Ruimer vooruitzicht.De rede van professor Colenbrander, waaruit wij voor onze kantteekeningen ditmaal het motto kozen, werd gehouden voor de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde. Het feit, dat ons Verbond zijn zilveren feest herdacht, is wellicht niet geheel vreemd geweest aan de keuze van het onderwerp van dezen redenaar: Vooruitzichten van den Nederlandschen stam in 1898 en 1923. Met vreugde hoorden wij in deze rede in schoonen vorm bevestigd, wat wij als simpele opmerking de vorige maand schreven, ten betooge, dat door zelfversterking van onzen stam geenszins het gevaar vergroot wordt van verzwakking van dat gemeenschapsgevoel, dat den vrede moet bewaren. ‘De Volkenbondsidée onderstelt volken; slechts eigen overgeërfde, zelf onderhouden kracht schraagt mee!’ en niet minder verblijdend is het slot: ‘overzien wij het geheel: nieuwe vooruitzichten! niet steeds zonder duistere plekken: maar ruimer zeker dan voor een kwart eeuw. En in een opzicht van wijder beteekenis, dat zij niet beduiden kunnen, zonder dat wij zelven ons krachtig aangorden ernaar te handelen en voor de verwezenlijking ons uiterste best te doen!’ Dat is de slotsom uit een weloverwogen betoog, waarin geenszins werd gestreefd naar een vooruitbrengen van de heldere tinten alleen. Het is een aansporing tot alle Nederlanders, maar zeer in het bijzonder tot ons ook gericht, bij het begin van onze tweede kwarteeuw, onze beteekenis voor de Nederlandsche stamdeelen ook buiten Nederlandsch staatsverband is afhankelijk van de wijze, waarop Nederland de kansen aangrijpt, die in het kristalliseeringsproces der wereld daarvoor zich opdoen. Onze verantwoordelijkheid is grooter geworden, wij kunnen nu bewijzen of wij gesneden zijn uit het goede hout. | |
In een slop.Het is voor een buitenstaander niet zoo heel eenvoudig, zich uit den baaierd van Vlaamsche meeningen een oordeel te vormen over de beteekenis, die voor onze taal, voor de Nederlandsche beschaving, moet worden gehecht aan de dingen, die leidden tot de Belgische regeeringscrisis. Een dergelijk oordeel uit te spreken, zou bovendien met zich brengen, dat men zich vereenzelvigde met de eene of met de andere politiek in België. Daaraan denken wij niet. Het feit op zich zelf, dat het hoogeschoolvraagstuk staatkundig gesproken in een slop is geraakt, is inmiddels wel van beteekenis. Men kan in sommige ziektegevallen den arts hooren verklaren: dat moet erger worden om beter te kunnen worden; daaruit zou men den troost kunnen putten, dat de moeilijkheden van thans de noodzakelijkheid van een regeling, welke dan ook, in het licht stellen. Dat moet, dunkt ons, thans ook hun wel duidelijk worden, die tot nu toe van die noodwendigheid niet overtuigd waren. Dit kan tot gevolg hebben dat de tegenstanders van de Nederlandsche Universiteit te Gent eindelijk en ten laatste de wapenen zullen laten zakken. Dit moet vroeg of laat toch gebeuren. Het Vlaamsche Volk staat althans op één punt onwrikbaar: Het moet zijn universiteit hebben te Gent in de plaats van de Fransche. Dan kan eindelijk het heerlijke licht van de kennis door de wolken breken, en deze verjagen, d.w.z. dan kan eindelijk de geestelijke vorming van het Vlaamsche volk met kracht en goeden uitslag worden aangepakt. | |
Ter herinnering!Onze vertegenwoordiger in Bangkok, de heer W. Blankwaardt Jr. zendt ons een aardig kiekje van een bord, dat de plaats aanduidt, waar eenmaal het fiere gebouw der Oost Indische Compagnie heeft gestaan. Hij heeft over het feit zelf al vroeger een en ander verteld aan onze lezers. Men vindt hem zelf op het plaatje naast het bord, daarvóór staat een oude Siameesche, die zich thans eigenaresse acht van de gronden, in 1634 door denkoning van Siam aan de Oost Indische Compagnie geschonken. Het ligt in de bedoeling, het terrein te laten doorzoeken naar sporen van de Compagnie, maar daarvoor zal het eerst van eigenaar moeten verwisselen en hoewel het ten eenenmale ongeschikt is voor landbouw wegens zijn hooge ligging, schijnt de bezitster er nog al wijs mee te zijn. | |
Goede en minder goede Nederlanders.Aan een gedachtenwisseling in de N.R. Ct. over de Nederlanders in Zuid-Afrika ontleenen wij, dat de heer Johan Rissik, gewezen administrateur der Transvaalprovincie, benoemd is tot lid van den spoorwegraad; dat regeering en parlement in de Unie bij het maken van een wet, rakende de financiën des lands het inzicht en den raad inwonnen van een daar gevestigd Nederlander. Er wordt voorts herinnerd aan het feit, dat aan universitair, hooger, middelbaar en lager onderwijs menig bekwaam Nederlander zijn diensten ziet erkend en dat het voor een groot gedeelte Hollanders zijn, die door het schrijven en uitgeven van schoolboeken de Afrikaansche taal helpen vormen. Hollanders treden op als keurmeesters van vee, Hollandsche dokters en Afrikaansche artsen aan onze hoogescholen gevormd, mogen zich over het algemeen in een goede praktijk verheugen. De diensten van de enkele Hollandsche Mijningenieurs, werkzaam bij de goudmijnen in Z.-A., worden wel ter dege op prijs gesteld, getuige de vele en belangrijke opdrachten, die hun worden toevertrouwd. Het Uniegebouw te Pretoria, het Stadhuis te Johannesburg en vele andere openbare en particuliere ge- | |
[pagina 95]
| |
bouwen staan daar als een blijvend bewijs van wat in Nederland geboren bouwmeesters vermogen op hun gebied. Op het gebied van schoone kunsten, schilderen en beeldhouwen, nemen. ‘wij’ hier een niet te miskennen plaats in. Er wordt voorts de aandacht gevestigd op het feit, dat de rolprent Nederland van de Vereeniging Nederland in den Vreemde, goed werk doet. Het is wel eenigszins beschamend, dat aan deze mededeelingen een andere wordt toegevoegd, waaruit blijkt, dat jonge Nederlanders in de Unie er meenden te kunnen komen door te steunen op hun stamverwantschap. Een dergelijke onderschatting heeft Zuid-Afrika niet verdiend, Nederland niet, dat men aldus zijn naam misbruikt, want het is geen goed Nederlander, die aldus zich een plaats wil veroveren. | |
Britsche erkenning.De voordrachten door professor Lorentz aan de Londensche universiteit en andere hoogescholen gehouden, zijn aanleiding geworden voor een warme huldiging van den Nederlandschen geleerde, door prof. Sir William H. Bragg, die meende, dat Nederland meer genieën en knappe mannen op de vierkante mijl scheen te hebben dan Engeland en o.a. aan een feestmaaltijd, waar Sir Walter Townley de gelegenheid aangreep, om te betoogen, dat het waarlijk niet Engelands schuld is geweest, als Nederland en Engeland in goede verstandhouding tot elkaar zijn gebleven; de houding van het Nederlandsche volk was er gedurende den oorlog steeds op gericht de goede betrekkingen met Engeland te onderhouden. | |
Wijzelf in een spiegel.Dezelfde spreker was aan het woord ter jongste bijeenkomst van Nederland in den Vreemde in Amsterdam en sprak met gepaste vrijmoedigheid tegenover een Nederlandsch gehoor zijn oordeel uit over Nederlands plaats in de wereld. Niet ieder zou dit vermogen te doen zonder ernstig aanstoot te geven; de voorzitter der Anglo-Batavian Society is niet de eerste de beste trouwens. Het kan ons stellig geen kwaad doen, ons zelf eens te zien in het licht, waarin anderen ons zien, integendeel, wanneer welwillende beoordeelaars als Sir Walter blijkbaar is, ons eens vaker kwamen vertellen, hoe zij ons zien, zou dat stellig winst beteekenen. Ons gevoel van eigenwaarde zal ons wel behoeden voor overdreven haast in het gevolg geven aan goeden raad van buiten, wanneer die ons niet past. Maar inmiddels geven wij ons nog eens rekenschap van de redenen, die ons bij bepaalde daden leiden, en indien dat ten gevolge heeft, dat wij ze op hun doelmatigheid en noodzakelijkheid nog eens toetsen, dan kan dat stellig geen kwaad. Over het algemeen maakte echter deze rede meer den indruk te zijn voorbereid met het oog op een Engelsch gehoor, dan op een Nederlandsch. Wij hadden gaarne nog iets meer gehoord van den indruk, dien wij op anderen maken, ook al zou dat waarschijnlijk niet alles zoo aangenaam hebben geklonken als het meeste, dat sir Walter thans tot zijn gehoor kon zeggen. | |
Rolprentpropaganda.De Nederlandsche Gezant te Boekarest, Dr. Hendrik Muller, heeft dit jaar de reeks zijner uitnoodigingen besloten met die van een filmvertooning over Nederl. Indië, dank zij de rolprenten hem geleend door de Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ en het ‘Koloniaal Instituu't’. Een vijfhonderdtal gasten, onder welke de Koning en de Koningin, het Hof, de Regeering, de hooge geestelijkheid, het Corps Diplomatique, de groothandel, de hoogleeraren, enz. vulde de zaal geheel. Met grooten bijval en belangstelling werd de prachtige voorstelling gevolgd, welke werd voorafgegaan door eene verklarende rede van den Gezant. Verleden jaar werd op gelijke wijze de beroemde groote flim over Nederland van eerstgenoemde Vereeniging daar vertoond voor het zelfde publiek, alsmede in de provincie. De Nederlanders in Roemenië zijn opgetogen, dat ons land aldus nog meer bekend en geëerd wordt, zij waren voltallig opgekomen. De Indépendance Roumaine is vol bewondering voor het landschapsmooi van Indië door de film weergegeven en voor den wonderbaarlijken arbeid door de Nederlanders in Indië verricht.
Het banket, dat de Nederlandsche Gezant te Boekarest, Dr. Hendrik Muller, jaarlijks aan de Nederlandsche kolonie in Roemenië aanbiedt, heeft ditmaal op den verjaardag van onze Prinses een vijftigtal Nederlanders aan zijn tafel vereenigd. Een schooner en beter geslaagd feest is daar nooit gegeven en de gasten waren opgetogen Tot in den vroegen morgen bleef men onder dans bijeen. De Gezant dankte met name de verschillende aanwezigen, die in het afgeloopen jaar diensten hadden bewezen aan de kolonie, bracht op de eerste plaats den, op zijn voorstel, tot Consul Generaal bevorderden Consul C.M. Dozy en diens gade, alsmede den Heer en Mevr. C.B. de Bruyn hulde, uitte zijn vreugde er over, dat Minister Van Karnebeek den Heer L.G. van Hoorn had gekozen tot secretaris van het gezantschap en wees zijn gehoor in vaderlandslievende woorden op den onwaardeerbaren schat, dien Nederland bezit in de Prinses. De heer Dozy, den gastheer dankende voor zijn prachtig onthaal, noemde dezen een waren vader voor de Nederlandsche kolonie, een voorbeeld van plichtbetrachting en toewijding aan zijn taak. Algemeen gejuich en het zingen van ‘Lang zal hij leven’ toonde aller instemming met deze woorden. | |
Verdwijnende glorie?Ter jaarvergadering van de Koninklijke Hollandsche Lloyd werd mededeeling gedaan van een gerucht, dat deze Maatschappij met alle hebben en houden naar het buitenland verkocht was. De voorzitter van Commissarissen, de heer Van Aalst, deelde mede, dat wanneer een dergelijke kans zou worden geboden, die zeker in het belang van aandeelhouders zal moeten worden overwogen, al zou dat voor bestuur en commissarissen een zwaar juk zijn. Er zijn, zeide hij, inderdaad dergelijke stappen gedaan; men hoopt echter de maatschappij voor Nederland te kunnen behouden. In de rolprent Nederland is de Amsterdamsche haven vertegenwoordigd door het schip, dat eenmaal de Limburgia heette; het schijnt de vraag, of het niet beter zou zijn, dit stuk zoo spoedig mogelijk uit de rolprent weg te knippen en te vervangen door een beeld b.v. van de J.P. Coen. Niet alleen om der wille van de waarheid van de rolprent, maar ook om ons het dikwijls aangehaalde woord van Coen in herinnering terug te roepen, dat ons vermaant, niet te wanhopen. Indien inderdaad de Hollandsche Lloyd zou worden verkocht, zullen wij aan dat vermaan wel eenige behoefte hebben.
* * * | |
Duwaer ter eere.Wij lazen in het Curaçaosche Weekblad La Cruz dat de Curaçaosche beeldhouwer J. de Pool te Maracaibo opdracht gekregen heeft voor het Kinderziekenhuis aldaar een borstbeeld te maken van den heer S. Duwaer, den stichter dier inrichting. De heer Duwaer was zoo men weet een der beste vertegenwoordigers van het A.N.V.
* * *
In Rome heeft de Nederlandsche toonkunstenaar Ferdo van Hengelaar door een uitvoering van eigen werk (drie sonates) in sterke mate de aandacht getrokken van de Italiaansche muziekwereld. |
|