Ingezonden.
De Nederlandsche Universiteit te Gent.
Het hoofdartikel in het Januarinummer onder dezen titel verschenen, bevat eenige zienswijzen, die duizenden Vlamingen niet deelen. Het zij mij vergund de zaak ook eventjes van uit dezer standpunt te bekijken.
Eerst en vooral is het hun vaste overtuiging, dat er zoo iets als een ‘Belgisch volk’ niet bestaat, zoodat de uitdrukking ‘verscheurd volk’ nooit op ‘Vlamingen en Walen’ is toe te passen. Zooals echter de Ieren door het onnatuurlijk overwicht, dat Ulster op zekere oogenblikken bezat, een ‘verscheurd volk’ konden genoemd worden, zoo kan de opgeschroefde invloed van de Franskiljons in Vlaanderen den indruk wekken, dat de Vlamingen een ‘verscheurd volk’ zijn.
Als Neerlandia schrijft: ‘Het is een blijk van overgroote kortzichtigheid bij hen, die zich zoo fel tegen de inwilliging der Vlaamsche eischen verzetten, dat zij toonen die waarheid niet te begrijpen,’ bewijst dit het standpunt van de Franskiljons niet te begrijpen.
Inderdaad, wie er op uit is van de twee volkeren, die België bewonen, een éénheid te maken in dienst van Frankrijk, kan niet gedoogen dat ‘een door uitnemend onderwijs in zijn eigen taal ontwikkeld en daardoor welvarend Vlaamsch volk,’ een kracht worde van zoo groote beteekenis.
De Vlamingen, in wier naam ik deze woorden neerschrijf, meenen dat het in 1830 ontstane België van toen af het hierboven aangehaalde doel had en dat de binnenen buitenlandsche politiek nooit heeft opgehouden naar dit doel te streven. Wij vragen niet, dat Neerlandia deze onze meening zou onderschrijven, alleen maar dat ze