Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen huishoudelijk praatje.Wat al te huishoudelijk misschien voor een maandblad als Neerlandia! Maar.... mijn eenvoudige stukjes hebben de bedoeling om de niet-Indische lezers zooveel mogelijk van Indische dingen op de hoogte te brengen en vooral om te waarschuwen tegen verkeerde opvattingen, die de menschen zouden kunnen versterken in hun vooroordeel, dat 't daar ginds toch eigenlijk ‘geen leven’ is. Zoo meende ik onlangs de door den heer Couperus in de Haagsche Post verkondigde meening, dat 't Indische klimaat een ‘pest’ moet genoemd worden, wat te moeten recht zetten. Sedert las ik in datzelfde blad een stukje, | |
[pagina 6]
| |
waarschijnlijk van een jong huisvrouwtje, dat pas in Indië is. Het is geschreven ‘Uit de Rimboe’ (wildernis); zij schijnt in de binnenlanden terecht gekomen te zijn - wat wel een groote overgang is voor iemand, die kersversch, misschien uit een groote Hollandsche stad, zoo op eens in de ‘rimboe’, ver buiten de beschaving, een huishouden moet gaan beheeren. Ons ‘groentje’, als we haar oneerbiedig zoo noemen mogen, schrijft aldus over de Indische keuken. Die schets van de Indische keuken behelst in hoofdzaak waarheid en dat mag wel als een verdienste genoemd worden, en is niet toepasselijk op veel, dat over Indië verteld en geschreven wordt. Als men de Hollanders verwijt, dat zij Indië zoo weinig kennen, pleite als verontschuldiging het feit, dat de menschen, die er geweest zijn, vaak zulke onderling afwijkende berichten meebrengen, zoodat men er tenslotte ‘geen touw aan vast kan maken.’ Jan Fuselier komt na 12-jarig verblijf in Indië terug in zijn dorpje en zit daar aan den haard op te snijden over zijn ervaringen. Ik vrees, dat zijn verhalen over tijgers, slangen enz. den toets der waarheid moeilijk kunnen doorstaan, maar hij wordt grif geloofd, totdat hij vertelt, dat, bij den rijstoogst, de halmen een voor een met een mesje worden afgesneden; en, hoewel dat de eenige waarheid is, die hij op dien avond meedeelt, valt men hem onstuimig in de rede met het verwijt, dat hij nu met zijn hoorders een loopje neemt. Ja, wat wordt er al niet over Indische ervaringen verteld en... gelogen! Ik herinner mij, dat jaren geleden in de Magdeburger Zeitung verschenen ‘Brieven van een jonge vrouw uit Indië’, waarvan bijna geen letter waar was - alles fantasie; o.a. de mededeeling, dat zij voor 't hok van een koningstijger had gestaan en dat deze, door de tralies heen, haar de hand likte. Een beoordeelaar van deze brieven schreef in de Deutsche Rundschau: Ik wil niet onbeleefder zijn dan die tijger en... leg de pen maar neer, zonder verder op die brieven in te gaan. Diezelfde beleefdheid brengt men wel vaak in toepassing als jonge vrouwtjes uitpakken over de Indische ervaringen. Maar, gelijk ik zeide, het boven aangehaalde behelst in hoofdzaak waarheid. De mogelijkheid bestaat, dat een jeugdige lezeres juist een huwelijksaanzoek heeft gekregen van iemand, die naar Indië vertrekt en nu uitroept: ‘voor zoo'n vuil land bedank ik; 't leven zou daar ondraaglijk zijn.’ Daarom een enkel woordje ter geruststelling. Vooreerst wordt hier een toestand in de rimboe (wildernis) beschreven. Nu is het wel eigenlijk geen wildernis (want in 't zelfde stuk wordt gesproken van een grooten weg, waaraan 't huis ligt, van auto's, die voorbijgaan enz., maar in de hoofdplaatsen van Indië is men gewoon de binnenlanden dien mooien naam van ‘wildernis’ te geven (gelijk een rasechte Amsterdammer ieder vogeltje in de vrije natuur ‘'n vinkie’ noemt). In die binnenlanden, al zijn ze geen ‘wildernis’, waar de Europeesche manieren nog niet zijn doorgedrongen, vindt men het oorspronkelijk-Indische veel meer dan in de hoofdplaatsen; en dat oorspronkelijk-Indische is: allesbehalve overeenkomende met de eigenschappen van een HollandscheGa naar voetnoot2) huisvrouw. In de tweede plaats verandert dat van zelf, als die huisvrouw eenigen tijd den schepter zwaait. Wat heb ik niet vaak de jonge controleursvrouwtjes bewonderd, die huis en hof wisten te herscheppen in een oase. Alles even kraakzindelijk en keurig in orde in huis en keuken en tuin. Ja, er is strijd voor noodig om 't zoover te brengen, maar.... ze komen er toch. Men sprenkele dus over 't geschrevene in de Haagsche Post wat zout en late zich door zulke, zeker meer grappig bedoelde, berichten niet afschrikken als men wordt uitgenoodigd derwaarts te gaan.
Wij willen nog even het oor leenen aan ons Indisch huismoedertje als zij het heeft over het eten. Ook hierbij een paar aanteekeningen: Over de prijzen der levensmiddelen kan moeilijk van hieruit geoordeeld worden; die waren vroeger in 't algemeen veel lager, als men zich vergenoegen wilde met de voortbrengselen van 't land. Weinigen konden dat. Maar - als men het kon, dan leefde men van een schijntje. Als men ver de binnenlanden ingaat, moet men zich behelpen, kan men vele dingen, waaraan men gewend is, | |
[pagina 7]
| |
moeilijk bekomen en dan nog zijn deze veelal van minder goede hoedanigheid. Zoo is 't ook in Nederland, als men uit een groote plaats komt in een klein dorpje in een armoedige streek. Dat laatste vergete men niet. Overal waar grootere groepen van Europeanen zich gevestigd hebben, worden zeer goede aardappelen en velerlei groenten, beide gekweekt in de bergstreken door Inlandsche kweekers, die 't van de Europeanen hebben afgezien, te koop aangeboden. Hoog in 't gebergte heeft men grooten overvloed van Europeesche bloemen en groenten. In 't hotel te Ngadiwono boven Tosari, waar ik eens logeerde, werden de beste asperges en artisjokken uit de tuinen van Inlandsche kweekers op tafel gebracht; ze hadden die leeren kweeken bij een Europeeschen tuinier, die Soerabaia van groente voorzag. En... zoo is 't op menige plaats. 't Komt er dus maar op aan, waar men woont. Vreemd zal het den lezer aandoen, als hij leest, dat in die heete ‘rimboe’ (‘heet’, want de geheele beschrijving doet denken aan het laagland) van zuurkool, die winterkost, als van een lekkernij wordt gesproken. Men wete dan, dat bruine boonen met spek, zuurkool, boerekool met worst en dergelijke, met smaak genuttigd worden bij een hitte van, laat ons zeggen, 85o F. Het oordeel over het brood in Indië is niet van eenzijdigheid vrij te pleiten. Op zeer vele plaatsen heeft men voortreffelijk brood, maar er zijn plaatsjes in de binnenlanden, waar men overgeleverd is aan de genade van een Chineeschen bakker en ook tal van plaatsjes, waar men 't in 't geheel niet krijgen kan. Dan slaan onze wakkere Nederlandsche huismoedertjes zelf de handen aan 't werk en bakken zelf brood, een voortbrengsel, dat ik vaak met genoegen genuttigd heb. De schrijfster maakt een zonderlinge fout, als zij meent dat de ‘agar-agar’, als gist wordt gebruikt. Ja, dat zou een zonderling brood leveren, want agar-agar is een bindmiddel als de gelatine. De gist heet in Indië legèn (de g uitgesproken als de Duitsche) en komt voort uit het gegiste sap van den aren-palm. Wij willen die vergissing niet te zwaar aanrekenen; zij bewijst ons alleen, dat ons huismoedertje nog nooit zelf brood gebakken heeft. Wij raden haar aan zich daarop eens toe te leggen; zij zal er het leven ook van haren echtvriend, dien ze waarschijnlijk heeft, door veraangenamen.
Nu hoop ik maar, dat de lezer (of lezeres) dit huishoudelijke praatje niet te onbeduidend vindt. De lezers van de Haagsche Post zullen allicht denken: ‘Wat is het daarginds toch een rare boel.’ En als sommige lezers van Neerlandia, tevens lezers van genoemd blad, dienzelfden indruk hebben gekregen, dan moge het bovenstaande hun de overtuiging schenken, dat het jonge huisvrouwtje wel de waarheid heeft geschreven, maar toch allicht aanleiding zou geven tot een onjuist oordeel over 't leven van den Europeaan in Insulinde. '-Gr v.L. | |
Naschrift.Een agent van een Ned. Levensv mij., lid van ons A.N.V., schreef mij, dat mijne bespreking van het ‘gezondheidsboekje’ der Nillmij. (zie het Oct.-nr. 1922 blz. 130) een aanbeveling voor die Mij. zou zijn, hetgeen in een maandschrift als Neerlandia volgens zijn meening niet geoorloofd is. De schrijver vergist zich. Uit geen enkel woord blijkt, dat ik de Nillmij. - al erken ik gaarne, dat ik die voor zeer degelijk houd - boven andere degelijke Maatschappijen zou aanbevelen. En.... als een andere Mij. een dergelijk boekje over Indië uitgeeft, zal ik dat met evenveel genoegen bespreken. v.L. De oplaag van onzen Kalender 1923, algemeen gewaardeerd, is uitverkocht. Dengenen, die hun bestelling te laat deden, raden wij aan er dit jaar vroeger bij te zijn. |
|