‘De taal is gansch het volk’
is een bekende spreuk, dat, voor zooverre mij bekend is, niet opgehéven of ontzénuwd wordt door een ander, zooals wel eens voorkomt; zoodat men m.i. mag aannemen, dat ‘men’ het er over eens is. En dan moet de klacht uit mijn vaderlandslievend hart en pen: dat het er dan met de zelfstandigheid van ons volk vrij treurig uitziet.
Want nauwelijks heeft de een of andere slechte penvoerder, of niet logisch denkende spréker, een nieuwe term - hoe onjuist ook - gebézigd. of hij vindt navolgers, na-apers.
Zoo is onlangs, door zulk een taalonverlaat, en zijn napraters in de mode gekomen: afsluiten te zeggen van dingen, die niet ‘afgesloten’ kunnen worden.
Men kan een tuin, vertrek, huis, deur, waar afsluitingen aan zitten afsluiten, doch overeenkomsten, contracten, huwelijken niet ‘afsluiten’, wel ‘sluiten’ (in den zin van besluiten).
Zoo hebben allengs o.a. de volgende onzinnigheden min of meer burgerrecht verkregen: ‘verplichtend’ (voor verplicht), ‘beklaagde’ (voor aangeklaagde of beschuldigde), ‘complex’ (vaak voor iets, dat heelemaal niet ‘gecompliceerd’ is! en béter met ‘groep’ wordt aangeduid), ‘van af’ (voor: van.... af; men kan toch niet zeggen: van af voren aan!), ‘adres’ (voor verzoek, verzoekschrift), ‘in het teeken van’ (voor: in den tijd van), ‘daar gaat het om’ (voor: dat is de hoofdzaak) enz.
Ik noodig dus alle (ware) Nederlanders, op de eerste plaats mijn Bondgenooten, uit: meer zich zelf te zijn, te denken over hetgeen zij schrijven en te bedenken, dat