In België juist als in Nederland.
Joseph de Geynst schreef dezer dagen in de Haagsche Post:
‘Den eersten Juli was het de herinneringsdag van de stichting van het Congo-rijk door Koning Leopold, 25 jaar geleden. Daarin vond men aanleiding tot het organiseeren van een kolonialen dag in verschillende steden, met de gebruikelijke optochten, redevoeringen en banketten. Ik weet niet, of dergelijke feesten de koloniale belangstelling in België zullen aanwakkeren. Een Belg is te hokvast en houdt niet van reizen. Te veel jonge Belgen wijden hun diensten aan den heiligen bureaucratius en drie kwart van degenen, die naar den Congo trekken, doen dat, omdat zij hier geen betrekkingen kunnen vinden. Toch heeft men den laatsten tijd groote moeite aangewend om jonge menschen naar dit land te krijgen; daarmede werden wel resultaten bereikt, al zijn zij niet schitterend. Men moet deze jonge mannen trachten te onttrekken aan al de administratieve postjes, die zij thans zoo gaarne bekleeden, want aan den Congo beginnen de vreemdelingen talrijk te worden en dat levert een groot gevaar op voor onzen kolonialen arbeid. Lippens, de nieuwe Gouverneur-Generaal, heeft een aardig plan aan de hand gedaan. Hij stelde voor, dat professoren met studenten reizen naar den Congo zouden maken. Misschien dat men op deze wijze de jeugd liefde bijbrengt voor een kolonialen werkkring. Wij zijn thans aan het tijdperk gekomen, dat de Congo werkelijk vruchten gaat afwerpen en juist op dit oogenblik beginnen de vreemdelingen begeerige blikken te werpen op de economische mogelijkheden, die dit land biedt. België heeft zich groote opofferingen voor zijne kolonie getroost. Laat het nu de vruchten gaan plukken.’
Men ziet het: Bij onze Zuidelijke broeders dezelfde klachten als bij ons. Inmiddels zijn wij nu zoo ver, dat we niet langer klagen; 't aanbod zal binnen afzienbaren tijd de vraag belangrijk overtreffen.
's-Gr.
v.L.