Neerlandia. Jaargang 26
(1922)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe nieuwe landordening voor Indië en.... een zonderling verwijt.Overeenkomstig den nieuwen koers in 't beheer van Oost-Indië is men nu al jaren lang bezig met de zoogenaamde decentralisatie van 't gezag - het geleidelijk overbrengen van het zwaartepunt van hooger naar lager, van hier naar ginds. Lang geleden is ook in deze rubriek daarover telkens een en ander gezegd. O.a. gaven wij in den jaargang 1920 (blz. 121) een korte schets van de nieuwe landordening, in Indië ontworpen door eene Herzieningscommissie. Sedert roerde ik deze zaak niet meer aan, omdat ik meen, dat Neerlandia geen plaats kan afstaan voor beschouwingen, die uiteraard wat uitvoerig zouden zijn. Nu de tijd gekomen is, dat de nieuwe regeeringsvoorstellen tot uitvoering zullen komen, wensch ik in een volgende aflevering een overzicht te geven van de toekomstige verhouding tusschen Nederland en Insulinde. Nu alleen dit: De Regeering, gebruik makende van de denkbeelden der genoemde Commissie, stelt zich de dadelijke invoering van meer autonomie voor Indië anders voor dan de Commissie, bewandelt dus een eenigszins anderen weg, dan deze had voorgesteld. Tengevolge daarvan deed een paar maanden geleden een manifest de ronde, waarin de denkbeelden der Commissie, tegenover die der Regeering, krachtig werden aanbevolen. Dit manifest was geteekend door ‘klinkende namen op koloniaal gebied’. Nu beschuldigt de heer P.H. Ritter jr. in het weekblad De PloegGa naar voetnoot1) het Algem. Nederl. Verbond van gebrek aan moed en verwacht van dat Verbond alsnog een bekeering.... omdat het zich niet dadelijk bij dat manifest heeft aangesloten. Dàt nu noem ik een ‘zeer zonderling verwijt’, omdat zoo iets m.i. heelemaal niet ligt op den weg van ons Verbond. In de bestuursvergaderingen is daarvan dan ook niet gerept; indien dit geschied ware, zou ik mij daartegen heftig gekant hebbenGa naar voetnoot1). Want de roeping van het Algem. Nederl. Verbond is, kan geen andere zijn dan er iets aan toe te brengen, om den invloed van Nederlandsche taal, beschaving, wetenschap enz. zoo te doen doordringen, dat er eene verbroedering ontstaat tusschen Oost en West. Maar.... dadelijk partij kiezen in een zoo splinterig vraagstuk als het door den heer Ritter genoemde, een vraagstuk waarover alleen kunnen oordeelen menschen, die Indië door jarenlange ervaring leerden kennen, zou voor een ‘Verbond’..... een groote dwaasheid zijn. Wil iemand zich voor zich zelven alleen daarbij aansluiten, zooals b.v. onze geachte eerevoorzitter dr. Kiewiet de Jonge deed, dan is dat geheel iets anders. Ieder moet dat zelf weten. Ik voor mij (ik kom er rond voor uit), ofschoon ik 35 jaar ‘onder de palmen’ gewandeld heb, acht mij niet volkomen bevoegd om partij te kiezen. Ik wil niets te kort doen aan de waarde van de voortreffelijke mannen, die het bewuste manifest de wereld inzonden, maar ik wensch alleen er aan te herinneren, dat daartegenover ook een reeks namen kan genoemd worden van tot oordeelen bevoegde ‘Indische Oudgasten’, die 't volstrekt niet met dat manifest eens zijn. En zal nu het Verbond partij kiezen in dit moeilijke geding? En dat nog wel nu het krachtens zijn beginselen er niets mee te maken heeft? En - zoo vraag ik ten slotte: Wat voor moed schuilt er in om zich vóór (of tegen) het manifest te verklaren? Werkelijk, het verwijt van den heer Ritter is meer dan zonderling. De bevreemding stijgt ten top, als wij lezen wat hij in 't onderstaande over het moeilijke vraagstuk op zeer verdienstelijke wijzeGa naar voetnoot2) in 't midden brengt: Intusschen zal Dr. Kiewiet de Jonge, evenals zijn medeonderteekenaars, zich duidelijker moeten uitspreken omtrent de precizeering van wat zij onder de autonomie van Indië willen verstaan. Dit is een leuze, welker rijke inhoud door het gezag der onderteekenaars van het manifest gewaarborgd wordt, maar die in handen van minder bevoegden, gevaarlijk speelgoed kan worden. De enkele malen dat er in de Kamer over Indië gesproken wordt, gelijk nog dezer dagen door den bekenden communistischen leider David Wijnkoop, hoort men niet veel anders dan beklag over vermeende vervolgingen van revolutionaire elementen. Liever zouden wij de twee grondprincipes, welke ten aanzien van het Nederlandsch beleid in Indië tegenover elkander gesteld zijn, in een Kamerdebat duidelijk en scherp zien geformuleerd. | |
[pagina 106]
| |
Duidelijk genoeg toont de schrijver in bovenstaand betoog aan, dat het vraagstuk zeer moeilijk is. Ja, zijne bedenkingen zijn eigenlijk vlak tegen 't manifest in. Hij erkent gulweg, dat hij zelf 't ook niet begrijpt. Maar hij eischt, dat 't Algem. Nederl. Verbond het wel begrijpt en dadelijk ongevraagd partij kiest. Anders ‘is dat Verbond niet moedig (laf?) en moet zich bekeeren’. Hoe zit dat toch? |
|