Nederland.
Amsterdamsche Stoomvaart.
Geschiedenis der Amsterdamsche Stoomvaart door Dr. M.G. de Boer. Uitgegeven in opdracht der Amsterdamsche Stoomvaart Maatschappijen door Scheltema en Holkema's boekhandel. (K. Groesbeek en Paul Nijhoff.) - Amsterdam 1921.
Dat Dr. de Boer geen oogenblik geaarzeld heeft, toen hij het verzoek kreeg, om de geschiedenis der Amsterdamsche Stoomvaart, van den economischen kant beschouwd, te beschrijven, kunnen wij ons levendig voorstellen. Welk een voorrecht in die oude archieven te mogen snuffelen, en dan straks als gevolg van noesten arbeid zulk een boek op de tafel der opdrachtgeefsters te mogen neerleggen. Nog maar het eerste deel is verschenen. Het begint met een inleiding, die ons verplaatst in 1815. Een voorstel om stoomschepen voor het binnenlandsch verkeer te bezigen, gedaan door twee vreemdelingen,
die als aantrekkelijkheid meedeelden, dat deze schepen ‘tegen wind en stroom invaren met een snelheid van 5 tot 7 mijlen per uur’, vindt bij de Amsterdamsche Kamer van Koophandel geen gunstig onthaal. Paul van Vlissingen was de man, die vóór het tien jaren verder was, de
Amsterdamsche Stoomvaart Maatschappij in het leven riep. Fortuinlijk is het echter nooit gegaan, althans niet vóór het midden der vorige eeuw, en toen kwam er al spoedig eene mededingster bij in de
Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij, welker eerste jaren, tot aan de opening van het Noordzeekanaal, hierna geschetst worden. Van Vlissingen had zich toen reeds teruggetrokken, maar de eerste halve eeuw geschiedenis der Amsterdamsche scheepvaart is zijn geschiedenis, en zijne andere schepping, de ‘Koninklijke Fabriek’, de voorloopster van de
Nederlandsche Fabriek (Werkspoor) en der
Nederlandsche Scheepsbouwmaatschappij bleef nog jaren haar beteekenis en invloed uitoefenen, tot zij in 1871 hare betalingen moest staken. Die invloed blijkt wel heel sterk en heel eigenaardig hieruit, dat aan hare tegenwerking wordt toegeschreven de mislukking van de eerste inschrijving voor de
Stoomvaart Maatschappij Nederland, eene tegenwerking, die toegeschreven zou moeten worden aan verbittering, dat de schepen dier maatschappij niet bij haar, maar in het buitenland besteld waren.
Met de geboortegeschiedenis van de vaart op Indië en van de Stoomvaart Maatschappij Nederland en hare eerste levensjaren is het vervolg van het boek gevuld. Welke Amsterdammer weet niet, dat de Oude IJgracht Prins Hendrikkade is genoemd, om de ontzaggelijke verdiensten door dien Oranjevorst voor de Amsterdamsche scheepvaart en voor de ‘Nederland’ in het bijzonder. Het doet goed nog eens uitvoerig, haast van dag tot dag, verhaald te zien, welk een machtige invloed zijn woord en daad heeft gehad op de oprichting dezer maatschappij, en om haar de uiterst moeilijke eerste levensjaren door te brengen. Aan het slot van dit deel schetst de schrijver ons die beteekenis van Prins Hendrik in eene korte samenvatting aldus: ‘Hij was het, die haar te voorschijn riep, die de richting aangaf, waarin zij